Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels
(1979)–Hugues C. Boekraad, Matthieu Kockelkoren, Frans Kusters, H.M.A. Struyker Boudier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Bijbel- en andere vertalingen | |
[pagina 454]
| |
Hawinkels vertaalt De Toverberg, zomer 1974.
| |
[pagina 455]
| |
Pius Drijvers
| |
[pagina 456]
| |
waren soms absoluut en trefzeker, andere vroegen een wikken en wegen waarbij hij pas tot rust kwam als hij de zijns inziens beste oplossing gevonden had. Zijn vertalen was een werkelijk omtalen, omdat hij creatief met de teksten bezig was en er vaak prachtig Nederlands ontstond. Vaak moest hij andere woorden kiezen dan er in het origineel stonden omdat een Hebreeuws en een Nederlands woord elkaar dikwijls niet dekken. Pé zocht net zo lang totdat hij een woord of een omschrijving vond die zoveel mogelijk recht deed niet alleen aan de betekenisnuance, maar ook aan de klank van het originele woord en de associaties die het had opgeroepen. Van acht uur 's morgens ging hij door tot het einde van de middag, waarin hij zich slechts een korte pauze gunde om te lunchen, welke hij dan soms ook nog plotseling afbrak om weer aan de slag te gaan. 's Avonds werd het resultaat van een werkdag in iets ruimere kring voorgelezen en uitgeprobeerd. De aanmerkingen die ik vanuit het Hebreeuws moest maken, namen we zorgvuldig door. Soms bleef hij pal op zijn standpunt staan, omdat een Nederlands woord dat ik voorstelde, voor hem onaanvaardbaar was en dan werd de onaanvaardbaarheid ook duidelijk gemanifesteerd! Andere keren wist hij ogenblikkelijk te wijken voor een veto van mijn kant, als ik vond dat het Hebreeuws niet goed, onzorgvuldig of al te eenzijdig werd weergegeven. Hij week dan zelfs als hij er een in zijn ogen zeer goede vondst voor moest prijsgeven. Toen we elkaar aanvoelden en elkaars werkwijze hadden leren kennen, ging Pé weer naar Nijmegen en enige tijd gingen we toen schriftelijk verder. Met tussenpozen van een paar weken kwamen we één of twee dagen bijeen om de klaargekomen teksten en mijn schriftelijke reacties daarop samen door te nemen. Ik herinner me nog hoe gelukkig ik vaak was, als er een envelop van Pé kwam en ik na opening een tekst las die heel nabij was en nieuw en geheel in de lijn van de woorden van Prediker. Al vertalend hebben we veel gesproken over de opbouw en de indeling van het boek, waarbij de literaire argumenten en het intuïtieve aanvoelen van Pé enorm belangrijk bleken te zijn. Als hij zei dat de tekst op een bepaalde manier verstaan moest worden of dat er een duidelijke overgang in de opbouw zichtbaar was, gaven mijn navorsingen in geleerde commentaren hem achteraf vaak gelijk. Toen het boek klaar was en uitgegeven werd, waren de reacties op de vertaling voor ons vaak heel verblijdend. Pé las de tekst van het hele boek enige maanden later voor de radio voor, op zijn eigen, hortende, stotende manier, zeer snel, bijna monotoon: hij haalde zodoende uit de Prediker-tekst iets naar voren wat zeer eigen was aan Prediker, iets heel relativerends en ontnuchterends, in die stortvloed van woorden en zinnen die één grote overpeinzing waren. Later heeft Henk van Ulsen, die gegrepen was door de vertaling, het hele boek meermalen voorgedragen, onder andere voor een radio- en voor een televisieuitzending. | |
[pagina 457]
| |
Na Prediker kwam Job aan de beurt. Toen de Hebreeuwse tekst woord voor woord door mij was uitgekamd en voor Pé op papier gebracht, gingen we ruim een maand naar Zuid-Frankrijk, naar een kloostertje in de Provence, waar we verbleven in de maanden februari en maart van het jaar 1971. Het kloostertje lag even buiten het dorpje Eygalières. We waren er heel eenvoudig gehuisvest. Er was bijvoorbeeld geen stromend water. Het kamertje van Pé, het grootste, was ongeveer drie bij twee en een halve meter. Daar kregen we een grote tafel, een extra lamp en een elektrisch kacheltje en hebben we weken lang stug zitten werken. Pé ging een weekend op en neer naar Nederland om de première van Antigone in Den Haag mee te maken. Eén dag gingen we, tussen de bloeiende mimosa door, naar St. Tropez, waar we genoten van een uitgebreide bouillabaisse. Zoals vaak schreef Pé ook uit Eygalières een brief aan zijn moeder, welke later toevallig aan een opruiming ontsnapte en een van de weinige brieven aan zijn moeder is die bewaard zijn gebleven. We werkten iedere dag hard, iedere avond speelden we een spelletje schaak. De concentratie van Pé was optimaal. De poëtische, exuberante stijl van Job, veel uitbundiger dan de nerveuze taal van Prediker, was een kolfje naar zijn hand. Zijn literaire aanvoelen leverde vaak verrassende vondsten op, niet alleen in de Nederlandse weergave, maar ook voor wat betreft het verstaan van de Hebreeuwse tekst. Mijn overtuiging groeide dat een kenner van het Hebreeuws en van de bijbel daarom nog niet per se in staat is goed te vertalen. Het werd me steeds duidelijker dat de scheppende taalkunstenaar nodig is om de oude teksten om te talen en in het Nederlandse taaleigen weer te geven. Nog onlangs heb ik één van Pé's vondsten in een ‘short paper’ voorgelegd aan enige deelnemers van een internationaal bijbelcongres en heb er verteld over onze werkwijze die blijkbaar elders nog niet gepraktiseerd wordt. Toen heb ik ook vermeld hoe belangrijk het is dat een vertaler onbevangen staat tegenover de bijbelteksten en geen theologische vooronderstellingen heeft. Pé keek gewoon wat er stond en gaf dat zo getrouw mogelijk weer. Zijn opvattingen hierover heeft hij op zijn eigen krasse manier prijsgegeven in een schriftelijk interview met het bijbelperiodiek Schrift (1971, pp. 112-117, waar u ook nog een prachtige foto van hem vindt). Daarin zegt hij dat hij niet archaïserend wil vertalen, maar evenmin populariserend. Als het Hebreeuws een krachtige, waardige passage heeft, moet die passage in krachtig, waardig Nederlands worden weergegeven en een stuk Hebreeuwse poëzie moet een stuk Nederlandse poëzie opleveren. Een te gemakkelijke, vlotte tekstweergave, die aan de huidige smaak beantwoorden wil, wantrouwde hij hardgrondig. Pé was theologisch ongeschoold. Toch was ook hij, ondanks zijn theologische ongeschooldheid, enigszins besmet door het traditionele katholicisme van zijn jeugd en dat speelde hem vaak parten. Hij had | |
[pagina 458]
| |
eigenlijk vrij simpele godsdienstige opvattingen over God en kerk, die hem van de ene kant irriteerden en van de andere kant verhinderden om onbevangen te luisteren. Vastgeroeste opvattingen uit een ouder, soms wat scheefgegroeid bijbelverstaan waren ook hem niet vreemd. Hij was vaak blij en zichtbaar opgelucht als de Hebreeuwse achtergrond van woorden als ‘zonde’, ‘vergeving’, ‘gehoorzaamheid’ en ‘wetten’ hem duidelijk werden. Bij het vertalen vocht hij dan met de teksten om die afgesleten woorden te vermijden en de betekenis ervan in helder, hedendaags Nederlands om te zetten. De woorden ‘zonde’ en ‘schuld’ komen in zijn Job-vertaling niet zonder meer voor, maar kregen verwoordingen als ‘tekortkoming’, ‘misstap’, ‘rebellie’, ‘macht van het kwaad’ al naargelang de achtergrond van de Hebreeuwse woorden aangaf. Een afgesleten uitdrukking als ‘de naam des Heren prijzen’ werd vanuit het aanvoelen van de Hebreeuwse woorden: ‘de Onuitsprekelijke beamen in wat Hij doet’. We kwamen aan de laatste hoofdstukken van Job: het antwoord dat God aan de worstelende Job geeft. Pé is met de tekst bezig. Ineens komt hij me roepen en zegt: ‘Dit kan niet. Hier pas ik voor. Mijn naam niet op dit boek. Morgen ga ik naar huis... Een zo despotische God die Job kleineert en als kleine jongen behandelt, daar kan ik niet mee overweg.’ We zaten in grote problemen. Tot diep in de nacht hebben we doorgepraat in het kleine kamertje en ik heb geprobeerd Pé duidelijk te maken dat het antwoord van God alleen geldt binnen de normen van het geloof. Dat dat antwoord inderdaad onverteerbaar is als je niet gelooft in de God van de exodus en van de Sinaï, of als je van God een heel eenzijdig en autoritair beeld hebt. Voor Job was het antwoord wel geldig, voor de schrijver van Job ook en voor zijn tijdgenoten ook. Van buitenaf gezien kan het een farce lijken, maar binnen de relatie van Job met zijn God had het antwoord een grote geldigheid. Het bracht Job terug binnen de juiste proporties. Toen Pé zich kon verplaatsen in het gelovige denken van de schrijver en van het volk Israël, werd het antwoord van God ook voor hem een zinnige zaak en kon hij ermee akkoord gaan dat zijn naam in de Job-uitgave verbonden werd aan dit antwoord van God aan Job. Met respect heb ik in Pé geproefd, dat zoeken naar waarachtigheid zijn grote passie was. Eenmaal tot helderheid gekomen, gingen we moedig verder en vertaalden de laatste hoofdstukken. In Nederland terug, bleven we nog maanden bezig met het herzien en bijschaven van de gereedgekomen teksten en tegen het einde van 1971 kon het boek Job in onze versie verschijnen. Toen later deze Job-vertaling in televisiebewerking zou worden uitgezonden, had Pé talrijke gesprekken met de regie-leiding om advies te geven en zijn ideeën over de dramatisering kenbaar te maken. Wat Eygalières betreft: Pé kwam er nog éénmaal terug, ongeveer tien dagen vóór zijn dood. Zijn laatste grote vertaalproject van bijbelse literatuur ging van start | |
[pagina 459]
| |
in 1973. Toen werd namelijk het plan gemaakt om de bijbelperikopen die 's zondags in de liturgie gelezen worden, opnieuw te vertalen. Er werd een team gevormd van vier exegeten, drie voor het Nieuwe Testament (Piet van Boxtel voor Johannes en de synoptici, Frank van Helmond voor de synoptici, Harrie Manie voor de briefliteratuur) en één voor het Oude Testament (ikzelf, omdat ik al ervaring had in het samenwerken met Pé). Deze vier leverden dus basisteksten voor ruim vijfhonderd bijbelpassages. In 1973 en 1974 begon alleen het voorbereidende werk, maar het eigenlijke vertalen kwam niet op dreef omdat Pé bijna geheel in beslag werd genomen door de vertaling van De Toverberg van Thomas Mann. Pas in 1975 begon het werk te vlotten en bij zijn dood in 1977 was bijna de helft van de vijfhonderd bijbelpassages in eerste aanzet vertaald. In veel werkbijeenkomsten hebben we met vijven de teksten gewikt en gewogen. Pé kreeg steeds meer de smaak te pakken, ook al omdat het vaak ging om verhalende stukken uit Nieuwe en Oude Testament. Met grote trefzekerheid kon hij de kracht van het oorspronkelijke verhaal in sterk Nederlands herscheppen. Ook de directe profetentaal sprak hem aan en leende zich voor een duidelijke omtaling. Bij het vertalen van het Nieuwe Testament heeft Pé erg veel van Marcus geleerd: de gedrongen, korte, levendige stijl van Marcus kon hij erg goed en strak overbrengen in het Nederlands, met grote precisie en trouw. Hij had nu ook minder behoefte aan summiere ‘omschrijvingen’ of parafrases die hij bij oudere teksten vaak nodig vond. Steeds meer had hij voldoende aan de directe, duidelijke taal van het origineel. Zijn vertalingen werden soberder, ook die van andere nieuw-testamentische stukken en zelfs die van het Oude Testament. Er was ontwikkeling te bespeuren in zijn vertalen: net iets dichter bij het origineel, zonder de duidelijkheid en de kracht van het Nederlands daardoor tekort te doen. Alleen met de teksten van Paulus had Pé meestal veel moeite. In deze vertalingen bleef in feite veel onvertaald en nam hij geijkte, maar versleten woorden als ‘heerlijkheid’, ‘genade’, ‘gerechtigheid’, ‘verzoenen’, ‘zonde’, ‘belofte’ al te gemakkelijk over. Dat werd veroorzaakt door het heel eigen karakter van Paulus' taal, met zijn duidelijk mystieke inslag en theologische terminologie. Daar kwam bij dat Paulus zelf hem niet lag, waarschijnlijk omdat Pé enige invloed ondergaan had van de tirades van Nietzsche over die moeilijke Paulus. Jammer dat Pé niet de kans kreeg om de ontwikkeling in zijn bijbelvertalen af te ronden en om wellicht ook Paulus eens goed onderhanden te nemen en om te talen. Het werk bleef onvoltooid liggen: in de bundel Bijbelfragmenten hebben we een selectie van ruim honderd bijbelteksten voor ons liggen die ons doen vermoeden wat er allemaal nog had kunnen gebeuren, als... Nu is Pé heengegaan. De mogelijkheden van een nieuw soort bijbelvertalen heeft hij ons duidelijk laten zien. Er zijn vertalingen uit zijn handen gekomen die bijbelverhalen en bijbelteksten nieuw en krachtig | |
[pagina 460]
| |
hebben gemaakt. Maar zijn talent was zo veelzijdig dat het moeilijk is iemand te vinden van zijn formaat, om dezelfde weg verder te gaan: hij was kundig en belezen, een taalvirtuoos en een onvermoeibare werker, stug luisterend naar de teksten, bereid tot samenwerking en overleg, theologisch onbevangen, ongelofelijk trouw in echte kameraadschap, zijn persoonlijke koers varend, niet bang om niet-modern te zijn en nooit modern óm modern te zijn, want de waarachtigheid ging hem boven alles. Hij was iemand met wie je verder zou willen gaan. Daarom mis je hem, ook al ben je dankbaar voor het vele goede dat er geweest is. |
|