Ton Lutz
Pé Hawinkels en het Publiekstheater
Nog vóór zijn werk als vertaler voor het Publiekstheater had ik Pé Hawinkels al ontmoet: een langharige, in spijkerpak geklede, ietwat obstinate, van zich afduwende man. Hij vertaalde voor Globe The Contractor, een stuk van David Storey, dat zich afspeelde in kringen van rondtrekkende tentenbouwers en -verhuurders. Storey's Engels was voor hem aanleiding geweest om een vergelijkbaar Nederlands idioom te zoeken en dagenlang zwierf hij rond tussen zigeuners en woonwagenbewoners. Hij ontwierp een soort ‘artistiek’ dialect, inclusief een zachte Limburgse-Nijmeegse ‘g’. Eventueel verzet van de zijde van de acteurs verwierp hij op voorhand. Dan moesten ze maar goed oefenen vond hij. Alleen al het feit, aldus Pé, dat in zogenaamde volksmilieus, vooral voor radio en televisie maar vaak genoeg ook op het toneel, een soort plat en meestal slecht geïmiteerd Amsterdams wordt gesproken is al genoeg. Dat moest nou maar eens uitwezen!
Een paar jaar later ontmoette ik hem opnieuw. Het Publiekstheater had hem verzocht Sofocles' Electra te vertalen en ik zou het regisseren. Ik verwachtte alles behalve de man die ik toen te zien kreeg: kortgeknipt en cleanshaven, smetteloos wit kostuum, prachtige cowboylaarzen (heb ik uit Mexico laten komen, zei hij). Toen hij zich - ten tweede male - aan mij voorstelde, zei hij donderend hard: ‘Hawinkels, weet je nog wel!’ Ik lachte en zei zoiets van ‘Jawel, maar 't is al weer even geleden... en zo’ en toen lachte hij en zei: ‘Mensen veranderen wel eens, nietwaar?’ Met al zijn bravour en zijn (quasi-) onverschilligheid was hij verlegen, éénkennig. We hadden al eindeloze gesprekken achter de rug, vaak tot diep in de nacht vóór er een persoonlijker noot gekraakt werd. Uit deze vertrouwelijkheid groeide tenslotte een vriendschap, die een perfecte basis bleek voor onze samenwerking. Pé werd milder, vriendelijker, ik wat venijniger. Maar mildheid en vriendelijkheid waren op slag verdwenen, als hij het niet met iets ééns was: ‘Motverdomme, lig nou niet te lullen, Ton, dat stáát er niet. Je moet vertalen wat er stáát! Wat jij nu zegt leunt nog aan tegen dat domme schoonheidsideaal, wat ze die Grieken aangesmeerd hebben. Die zogenaamde harmonie in de dingen, weet je wel? Nou, vergeet het maar, ze noemen het beestje duidelijk bij de naam, dus dat moeten wij ook maar doen.’ Het zogenaamde creatief vertalen (vroeger heette dat vrij vertalen, wat iets minder pretentieus klinkt) verschafte hem niet de vrijbrief zich van het oorspronkelijke werk dermate te distantiëren, dat zijn vertaling een eigen leven ging leiden. Hij vertaalde heel precies, maar met een zó bijzondere kennis van het