der Linden, voormalig filmster, uit hoe de blues gezongen moesten worden. Dat Harry en ik uiteindelijk met een Opel Kapitein op de Drentse hei bleven steken omdat we de achteruit niet konden vinden is weer een ander verhaal.
Pé zag ik overal en op de vreemdste plaatsen. Toen ik op een lenteochtend in 1973 mijn auto parkeerde voor het Palais de Justice in Brussel stopte er naast me een Ro 80 en konden we nog net voorkomen dat beide portieren elkaar zouden raken. ‘Hallo Pé.’ ‘Hallo Bert.’ En eenieder ging zijns weegs. Zo gebeurde het op het Londense vliegveld Heathrow, in een café te Amsterdam en op nog vele andere plaatsen. Meer en meer mensen in mijn omgeving kenden hem ook, alhoewel dat in alle gevallen helemaal niet voor de hand lag. Langzaam maar zeker kwam ik meer van hem te weten. Dat hij schreef en vertaalde en vroeger gedichten had gepubliceerd. Het interesseerde me niet zo, het was niet de Pé Hawinkels die ik kende en daarnaast was het iets waar hij nooit met mij over sprak. Muziek was steevast het onderwerp en hij heeft nog eens een stonede avond bij mij thuis doorgebracht terwijl ik hem allerlei platen die me na aan het hart lagen liet horen totdat de Surinaamse bovenbuurvrouw daartegen bezwaar ging maken. Toen zijn we maar een uurtje in de Ro 80 gaan zitten en liet Pé me zijn eighttracks horen.
De grootste gemene deler tussen ons was, dat we allebei tekstleveranciers waren voor Cuby & The Blizzards, later Red, White & Blue en Herman Brood. Dat wil zeggen, Pé leverde voornamelijk aan de laatste en ik aan het Blizzards-syndicaat. Dat was, vreemd genoeg, iets vanzelfsprekends en er werd onderling ook niet over gepraat. Ook omdat Pé zijn wereld heel anders was dan de mijne, hij schreef junkieteksten, soms doorspekt met Huxley-achtige visioenen, altijd met een symboliek die dichtbij zelfdestructie lag, straat-poëzie maar dan van een hoog gehalte. Het waren teksten waarmee Harry Muskee weinig kon aanvangen, het ging hem te hoog, de nuchtere Drent die fantastisch blues kan zingen. In Herman Brood vond Pé zijn evenpool, Brood leeft het leven dat Hawinkels in zijn teksten verwoordt, of het een ná het ander gekomen is of net andersom valt achteraf moeilijk vast te stellen.
Pé staat op een foto van de hoes van Brood's elpee ‘Street’. Hij leunt half over een Coca Cola-automaat die terug te vinden is in de Baarnse Sound Push studio. Onder het bekende oude beeldmerk prijkt het nieuwe: ‘Coke’. Het zijn de letters die Pé op het apparaat onbedekt laat. Het kan een grap geweest zijn, hij was er wel de man naar om dat soort dingen op te merken, maar de donkere zonnebril, de ingevallen wangen en de mediocre glimlach verraden veel. Hij hield van de ‘scene’, het rondhangen in studio's, hij wist dat-ie een belangrijk onderdeel van het geheel was, Herman Brood had zijn aanwezigheid als steun nodig en andersom had Pé Herman nodig die zijn teksten op muziek zette en ze voor het voetlicht bracht. Als ik me niet vergis is dat iets wat Pé