| |
| |
| |
Pé Hawinkels
John Coltrane's Love Supreme en twee andere hoogtepunten in de jazz
Men kan de jazz het beste bestuderen via de grammofoonplaat. Natuurlijk heeft een concert iets te bieden, wat op geen enkele, hoe volmaakte, opname ooit tot z'n recht komt: de sfeer, de directe, gespannen betrokkenheid van de luisteraars bij de directe improvisatie van de solisten, kortom, de magie van het moment. Maar op de eerste plaats staan de concerten, die een Europeaan per jaar kan beluisteren, ofschoon dit in vergelijking met nog maar 'n jaar of zes geleden nog steeds vooruitgaat, in geen verhouding tot wat er werkelijk in een jaar gebeurt in de jazzwereld. Vrijwel alleen de meest bekende, de gearriveerde jazzmusici komen op tournee naar Europa (ook dit gaat beter de laatste jaren, denkt u maar aan de talrijke trips die mensen als Johnny Griffin, Kenny Drew, Donald Byrd e.a. op hun eentje ondernemen), de allerexperimenteelste musici kunnen meestal pas hier gehoord worden als hun experimenteerwoede al grotendeels geluwd is. Bovendien zijn concerten wel stimulerend, maar ze stimuleren met name de musici dikwijls tot de verkeerde dingen. Ik denk aan een man als Jerry Mulligan, die op platen heel draaglijke jazz produceert, maar zich in concerten maar al te vaak allerbelachelijkst aanstelt. Ik denk juist aan mensen als Louis Armstrong, die een geweldige overvraagdheid er al tientallen jaren geleden toe gebracht heeft om 't zich gemakkelijk te maken en er avond aan avond maar wat vrolijk op los te tetteren, in plaats van zijn prachtige jazz van vroeger te blijven spelen.
Wil men dus de ontwikkeling van en de stijlverschillen in de jazz leren kennen, wil men zich een goed beeld vormen van de kenmerken der verschillende stromingen die op een bepaald tijdstip naast elkaar staan, dan is men aangewezen op de grammofoonplaat. Immers, de jazz kent niet wat de klassieke muziek verspreidbaar, reproduceerbaar maakt: een partituur. 't Is daarom weer een van die raadselachtige noodzakelijkheden van de geschiedenis, dat de jazz pas ontstaan is ‘im Zeitalter der technischen Reproduzierbarkeit des Kunstwerks’, om een titel van Walter Benjamin te gebruiken. De kunst van het moment, van de spontaniteit kwam op toen ook dat moment, die voorheen ongrijpbare spontaniteit vastgelegd kon worden. De geschiedenis van de jazz bestaat in vastgelegde tegenwoordige tijden.
Daarom is het van buitengewoon groot belang, dat iemand die in een blad over jazz schrijft, die dus pogingen in het werk stelt om de situatie van de jazz op het moment enigszins onder woorden te brengen, zich niet beperkt tot het verslaan van concerten en het in het kort
| |
| |
aankondigen van grammofoonplaten. 't Is van belang dat de voornaamste platen die er verschijnen meer aandacht krijgen dan in een korte bespreking: de geschiedenis van de jazz, haar betekenis en haar waarde is er in vertegenwoordigd als in niets anders.
| |
De Bach van de jazz
John Coltrane.
De drie belangrijkste platen die er de laatste maanden - naar mijn oordeel - verschenen zijn, zal ik nu voor U bespreken. Helaas moet ik daarbij toch weer kort zijn, kort in verhouding tot wat er over deze platen te zeggen zou zijn. Over een plaat als A Love Supreme van John Coltrane, de eerste van de drie, zou gemakkelijk een heel nummer van De Nieuwe Linie te vullen zijn, en als men de unieke betekenis van deze plaat voor het twintigste-eeuwse cultuurleven in aanmerking neemt, zou dat niet eens zo erg overdreven zijn. Maar overtuig daar de mensen maar eens van. A Love Supreme is één, 'n hele LP vullend werkstuk, in vier delen. De muziek, die er op staat, vormt zonder méér al een hoogtepunt in het werk van John Coltrane, dit grootste genie van de twintigste eeuw, maar, en daarom breng ik deze plaat onder uw aandacht, er is meer. John Coltrane, in een groots wantrouwen aan de communicativiteit van zijn eigen kunst, iets wat men bij de grootste kunstenaars steeds heeft aangetroffen, heeft, om 't juist verstaan van in elk geval zijn intentie te verzekeren, zijn toevlucht genomen tot het woord. Niet alleen heeft hij op de binnenkant van het prachtige Impulse-album zelf een inleidende tekst geschreven op zijn muziek, alsmede een gedicht met dezelfde titel als de plaat, waarin hij een mystieke, een ongelooflijke liefde uitspreekt voor en van wat hij ‘God’ noemt, maar op de plaat zelf, aan het eind van de onvergelijkelijke eerste afdeling van deze muziek, zingt hij. De grote John Coltrane, de incarnatie van de ernst, hij zingt. Toonloos, magnifiek en lelijk zingt hij de woorden ‘A love supreme’, herhaalt ze; samen met een paar van zijn mannen, herhaalt ze als een kind dat met de betekenis van een woord de zin van al wat is begrepen heeft. A Love Supreme: de Liefde van God, de Liefde God, alles wat is en Liefde is, en God. Nu kan men wat
huiverig staan tegenover deze woorden, maar men mag niet vergeten, dat John Coltrane een musicus is, en geen literator, en men moet dus wat hij zegt verstaan door wat hij doet: door de muziek die hij maakt. De muziek, die vanaf de jaren '56 en '57, toen Coltrane als de bekroning, als de Bach van de jazz, links en verlegen op het jazzpodium verscheen, geweest is wat Coltrane ons nu heeft trachten aan te duiden: een uitdrukking van een groots lijden, aan het bestaan omdat het zo goed is, of beter, dat lijden, die verrukking, die liefde zelf.
Daarom is deze plaat zo belangrijk: niet enkel omdat de muziek, die er op voorkomt beter en grootser is, maar vooral omdat de woorden, het
| |
| |
idee waartoe John Coltrane zijn toevlucht genomen heeft in zijn bezorgdheid dat zijn muziek verkeerd of niet verstaan zou worden, voorgoed een einde maken aan bepaalde opvattingen die er over jazz bestaan, ook over jazz van het kaliber van die van Coltrane en zijn mannen: als zou het een louter sensuele, zo niet seksualistische, een louter speelse, zo niet humoristische en een louter wanhopige, zo niet absurdistische muziek zijn. Voor mensen die het uit zijn onsterfelijk mooie muziek, zijn onbegrijpelijke saxofoon nog niet begrepen hadden heeft John Coltrane het gezegd: zijn muziek is een religie, geen overgeleverde en dus ontkrachte religie, maar een uiterst persoonlijke, mystieke religie, zijn muziek staat in voor de schoonheid, de juistheid van alles wat er in en buiten ons bestaat. Luister naar zijn muziek, laat alles varen wat u tot nu toe aan verstandelijkheid en gevoeligheid van het wonder afgehouden heeft, en ervaar, naar de zuivere organische functies verstand en gevoel, onderga deze muziek: A Love Supreme.
Verder.
Archie Shepp.
Tja. Wat kan er naast deze muziek staan, na deze plaat besproken worden? Niets. En als ik nu iets ga zeggen over de plaat, die overigens onder gedeeltelijke supervisie van Trane tot stand gekomen en aan hem opgedragen is, Four For Trane van Archie Shepp, dan is het alleen omdat ik nou eenmaal het gevoel heb dat wij zelfs niet bij evenementen als A Love Supreme mogen blijven stilstaan, maar verder moeten, zoals Archie Shepp ongetwijfeld een poging heeft gedaan om, nu muzikaal gesproken, verder te komen dan Coltrane. Four For Trane, Impulse A 71, vijf nummers, waarvan vier composities van Coltrane, is een geweldige plaat. Archie Shepp zelf, met zijn bitse, harde stijl, zijn korte frases en zijn precies tot de grens intense en gevoelige intonatie, de trombonist Roswell Rudd, die op zijn overigens vrij onhandelbare instrument speelt alsof hij het zelf uitgevonden had, zo nieuw, zo rigoreus en zo zelfverzekerd, de even aan Ed Blackwell herinnerende drummer Charles Moffett - het zijn ronduit openbaringen. En als geheel, samen met hun combogenoten Reginald Workman, Alan Shorter en John Tchicai, déze openbaring, dat de jazz, evenmin als hij bij mensen als Armstrong, als Charlie Parker, als Clifford Brown of Thelonious Monk is blijven stilstaan, stilstaat na mensen als Dolphy, Ornette Coleman en Coltrane: hoewel zij nog duidelijk spelen in het idioom van ‘The New Thing’, waar vooral de klank zo'n grote rol is gaan spelen, hoewel zij geen van de drie genoemde allergrootsten overtreffen, zijn zij duidelijk en onverbiddelijk op zoek naar iets nieuws, en hebben zij al iets eigens. Archie Shepp zijn melodievoering, zijn contrastrijke intonatie en zijn vernuftige ritmiek, Roswell Rudd zijn barbaarse originaliteit en zijn levenslustige improvisaties, en Charles Moffett zijn overigens wel op enerzijds Ed Blackwell en anderzijds Elvin Jones geïnspireerde drumstijl, die, meer dan zoals tot
| |
| |
nu toe het meest gebruikelijk een indelende, een verbindende uitwerking heeft. Boeiende, swingende, allermenselijkste muziek, die de luisteraar niet loslaat tot het stuk uit is, en de luisteraar veranderd. Muziek die te maken heeft met het beste wat een engel, een geest of een Marsbewoner te onzen voordele zou kunnen aanvoeren.
| |
Eric Dolply
Eric Dolphy.
En dan de Last Date van Eric Dolphy, de geniale multi-instrumentalist wiens dood op 29 juni 1964 heel de jazzwereld heeft opgeschrikt, en weer een van de wrange bevestigingen geweest is van het feit dat zij die zo leven als deze allergrootsten, kort leven. Clifford Brown, Booker Little, Scott LaFaro, en nu Eric Dolphy, allemaal tragische voorbeelden van mensen, die als ze waren blijven leven de jazz waarschijnlijk diepgaand naar hun hand gezet zouden hebben. Maar ze zijn jong gestorven, zo maar, door zotte ongevallen of door een ongeweten kwaal. Iemand die van jazz houdt kan zich gelukkig prijzen, dat er van Eric Dolphy tenminste flink wat platen gemaakt zijn, maar nu vooral dat de laatste adem, die hij zijn instrumenten heeft laten passeren, en waarmee hij muziek gemaakt heeft die opgenomen is, aan zo goede muzikale gedachten besteed is. De opnamen die hij heeft gemaakt voor ons eigen Nederlandse Jazz Magazine, bleken de laatste te zijn, en Fontana heeft er een plaat van gemaakt. Deze plaat is natuurlijk van belang als in memoriam voor deze kunstenaar, maar gelukkig niet alleen als zodanig. De muziek die er op staat is voorbeeldig. Op de eerste plaats komt natuurlijk het spel van Dolphy zelf, zijn fabelachtige techniek op altsaxofoon, fluit, zowel als basklarinet, zijn avantgardistische inventiviteit en zijn muziek alsof zijn leven ervan af hing, zijn momenten van metaphysisch kokhalzen naast zich aan elke formulering onttrekkende ontroering, maar verder zijn daar het spel van de Nederlandse pianist Misja Mengelberg, één van de weinige Europese pianisten die iets van zichzelf heeft te stellen tegenover de grote Amerikaanse voorbeelden. De zuinige manier, waarop Mengelberg met zijn noten omspringt, de unieke effecten die hij op 't terrein van de harmonie en de melodiek weet te bereiken, zouden alleen al een plaat als deze waard zijn. En Han Bennink, de verbluffend fel spelende drummer, en
Jacques Schols, de zichzelf overtreffende bassist... Of alleen maar de fluitvertolking van Dolphy van You don't know what love is, met dat slot, waar een vrij suf motiefje door Dolphy wordt omgetoverd in iets, dat niet alleen alle gevoelens weet op te roepen, te beheersen om de muzikale belevenis te verdiepen, maar ook al die gevoelens zo'n beetje overbodig maakt... 't Is een van Dolphy's beste platen.
|
|