Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels
(1979)–Hugues C. Boekraad, Matthieu Kockelkoren, Frans Kusters, H.M.A. Struyker Boudier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Muziek maken op de kamer van Pé.
Van l.n.r. Loet Schrievers, Marianne Janssen, Elzo Dibbets. | |
[pagina 337]
| |
Jazz en pop | |
[pagina 338]
| |
[pagina 339]
| |
De herkomst van een behoefte't Is de kracht van het nageslacht kunstenaars en stromingen te kunnen beoordelen naar hun verdiensten, terwijl 't maar al te vaak een zwak van tijdgenoten is zich bij waardebepalingen mede te laten leiden door de, de stromingen begeleidende, secundaire ideeën van/over de kunstenaars. Juist het eigentijdse is vaak het moeilijkst te verstaan, en juist bij het moeilijk verstaanbare is er de grootste behoefte aan uitleg. En waar zou men eerder geneigd zijn deze uitleg te betrekken dan bij de kunstenaars zelf, hun levensbijzonderheden, hun wereldbeschouwing, en de denkbeelden van hun contemporaine promotores? De muziek is, sinds het optreden van de splitsing tussen Muziek en lichte muziek, amusementsmuziek, een splitsing die men misschien tamelijk nauwkeurig zou kunnen dateren bij het begin van de Romantiek, bij uitstek de kunst geweest bij consumptie waarvan zich de behoefte aan explicatie sterk deed gevoelen. Het is de meest absolute, de allerabstractste van de kunsten, en 't is wellicht de minst onvergeeflijke domheid die men begaan kan om het abstracte langs concrete wegen toegankelijk gemaakt te willen zien. Als men nu accoord gaat met een omschrijving van de jazz als eigentijdse muziek, en zo vriendelijk is rekening te houden met het bovenstaande, misschien dat dan het fervente animo waarmee de jazz met getheoretiseer, met verklaringen of met doodgewoon, kerngezond gezwam in de ruimte is begeleid wat minder in het licht van de toevallige consciëntiositeit van een stuk of wat idealistische voorvechters komt te staan. Bovendien doet men er goed aan te bedenken dat de jazz, de enige authentieke kunstvorm die Amerika tot nu toe heeft opgeleverd, gelegitimeerd moest worden als kunst, als muziek überhaupt. Theorieën rond de jazz voorzagen en voorzien in een zeer reële behoefte, waarover volgende generaties, in een wereld waarin de jazz geheel en al geïntegreerd is in het patroon der kunsten, misschien met recht de schouders mogen ophalen, maar waartegenover wij ons nog niet al te hautain hebben op te stellen. Iedereen is wel min of meer vertrouwd met de theorieën, ter legitimering van de jazz bedacht door goedbedoelende pioniers van de | |
[pagina 340]
| |
jazzkritiek. Iedereen weet wel hoe de eerste jazz, uit de sfeer van zijn ontstaan in huizen van plezier en danstenten rechtstreeks teruggevoerd op de blues, om zo te zeggen aan de haren van zijn schrijnende ondertoon, is aangeprezen als de authentieke, opstandige klaagzang van de Amerikaanse neger. Velen hebben zo de jazz leren zien als een uiting van onvrede met en een ontsnappingspoging uit dat lot, dat bestaan dat maar weinig beter was dan het slavenbestaan waarin de onbewuste herinneringen wortelden van musici en hun oorspronkelijke publiek; en iedereen heeft wel geleerd om in elk stukje jazz, ook het pittigste, een uniek protest tegen rassendiscriminatie en andere sociale wantoestanden in de Nieuwe Wereld te beluisteren. Niet iedereen weet misschien hoe er later door verschillende, van intelligentie allerminst verstoken denkers een poging ondernomen is om de jazz, en in de eerste plaats de modernste vormen van deze muziek, uit zijn ethnologisch kader te bevrijden, en er, eerder dan een protestmuziek van de Amerikaanse neger, protestmuziek van de cosmopolitische mens in te zien, nu tegen een universeler lot dan dat van een onderdrukte minderheidsgroep: tegen de condition humaine, of in de gangbare maar onnauwkeurige vertaling van Du Perron, het menselijk tekort. Er zijn pogingen ondernomen, vooral in de periode van de vroege bebop, om de jazz te annexeren als de muziek van het existentialisme, en dit niet zonder enig succes. Nog heden ten dage valt de sfeer van actieve jazzbeleving en die van de pessimistische wanhoopscultus van het in kelders en drankholen beleden gebruiks-existentialisme voor veel mensen grotendeels samen. Veel getheoretiseerd is er ook, vooral naar aanleiding van de vitalistische drumsoli van de swing-era, en naderhand op ietwat cerebraler niveau naar aanleiding van het sacrale in de muziek van vooral Monk, en verder van musici uiteenlopend van Lennie Tristano tot die van het Modern Jazz Quartet, over het modern-magische karakter van de jazz; ook een theorie die heel bruikbaar en heel populair is. Men treft de sporen ervan aan tot in de incidentele jazzstukjes van Simon Carmiggelt. Het minst steekhoudend en het wijdst verbreid tenslotte lijkt de theorie te zijn van het moderne levensgevoel. Hoe vaak kan men niet horen verkondigen dat de jazz een expressie zou zijn van zo'n modern levensgevoel, dat men nooit nauwkeurig hoort omschrijven, maar dat gekenmerkt lijkt door de componenten nonconformisme, vitaliteit en erotisch doorduwen. Hoe smadelijk kan men de aanhangers van deze leer dan door de mand zien vallen als zij de jazz de aangewezen achtergrondmuziek achten voor misdaadfilms en voor orgieën in de betere klassen en tussen personen uit de vrije beroepen in weer andere films, en als zij, zoals in de moderne herentijdschriften Playboy, King, Penthouse etcetera, de jazz uitroepen tot de muziek voor de moderne, welgestelde vrijgezel, maar er dan met elk woord getuigenis van | |
[pagina 341]
| |
afleggen dat zij niet het stomste benul hebben van wat ook moderne, vrijgestelde vrijgezellen onder jazz dienen te verstaan. | |
Het heilig zwaard van wijlen Mohammed, zowel lichtende fakkel als ook slag-, stoot- en steekwapenEen in dit verband buitengewoon intrigerend verschijnsel is de massale overgang van bopmusici tot het Mohammedanisme, aan het eind van de jaren '40. Deze groepsdaad, die voor de muziek als zodanig weinig meer opgeleverd lijkt te hebben dan een voorecho van de in recente jazz tot uitdrukking komende belangstelling voor de muziek van het Midden en Verre Oosten, kan misschien bewijzen dat er behoefte bestond aan een gemeenschappelijke, afwijkende ideologische, ja religieuze achtergrond voor de nieuwe muziek, en de keuze van de nieuwe muziek wijst erop dat die niet zo maar willekeurig is geweest. In het Mohammedanisme is de heilige oorlog altijd een geaccepteerde leerstelling geweest, en, tenminste voor buitenstaanders, lijkt het een rigoureuze, strijdbare godsdienst. En dat het best mogelijk is om dit militante aspect in verband te zien met de verzetsbeweging van de neger, daarop kan de extremistische beweging van de Black Muslims, de zwarte muzelmannen, wijzen, die dit aspect tot het uiterste heeft gecultiveerd. (En daarom overigens door de traditionalistischer Mohammedanen als extreem zwart-nationalistische richting heftig wordt bestreden, maar deze tegenstelling tussen de muzelmannen onderling is voor dit stuk niet direct van belang: impliciet, de militante kant van deze godsdienst blijft aanwezig, en blijft voor het taxeren van de genoemde massale bekering interessant.) Dat er ook onder de allermodernste jazzmusici zowel nog Mohammedanen van de meer conventionele stempel worden aangetroffen, McCoy Tyner bijvoorbeeld, als sympathisanten zijn aan te wijzen met de Black Muslims, - een man als Archie Shepp, die een threnodie gewijd heeft aan de dood van de voorman der zwarte muzelmannen Malcolm X - moge dan de schakel vormen naar de volgende afdeling van deze voorzichtige verkenning. In het licht van het voorafgaande bekeken namelijk komt de sterke controverse die er op het ogenblik in het New Thing kamp lijkt te bestaan, waar meer dan ooit gedacht, getheoretiseerd en op intellectueel vlak gereageerd wordt, geenszins als een verrassing. Aan de ene kant staan de mensen die er zo over denken als Archie Shepp, voor wie de new black music, een term die als ik het wel heb uit de koker stamt van LeRoi Jones en die al direct associaties met de Black Muslims oproept, niets anders is dan het meest revolutionaire, tegen de gevestigde orde gerichte geluid dat ooit geklonken heeft. Het lijkt er maar al te vaak op, dat deze tendens ook anti-blank is zonder meer, en | |
[pagina 342]
| |
dat zou een richting zijn waarbij de zaak van de opheffing van de discriminatie even weinig gebaat is als bij de verraderlijke Uncle Tom/Sunny Boy houding van veel van Shepps voorgangers. Ook in een iets abstractere context vindt Shepp de jazz revolutionair en bevrijdend: ‘The liberation of esthetics is a prelude to the liberation of mankind’. Een uitspraak waarin hij de opdracht en de perspectieven van de jazz optimistischer formuleert dan de existentialistische theorie dat doet: is deze muziek daar een existentiële wanhoopskreet zonder ander uitzicht dan in zichzelf, een protest tegen een wezenlijk, dus onveranderlijk tekort, bij Shepp heeft de muziek een uitwerking, en wel geen geringere dan een rol in de uiteindelijke vrijwording van de mensheid. De existentialist door dik en dun zou hierop kunnen antwoorden: ‘En wat dan nog?’, maar hier zou hij met de engagementstheorie van zijn eigen leiders schaakmat gezet kunnen worden, in elk geval tot die uiteindelijke vrijwording van de mensheid een feit geworden is. Aan de andere kant zien we op dit moment de mystici in de weer, de mannen die de mond en naar ze zelf beweren ook de instrumenten vol hebben van een visie op een door universele emoties leefbaar geworden, en binnen het bereik van de beleving gebrachte cosmos. Verreweg de belangrijkste van hen die deze richting zijn toegedaan is verreweg de belangrijkste van de Nieuwe Richting, van the New Thing, John William Coltrane zelf. In A Love Supreme op z'n duidelijkst en in het recente Ascension op z'n luidruchtigst doet hij zich kennen als een hedendaags mysticus, volgens zichzelf dus, voor wie de muziek de weg is naar en tolk is van complete werelden van goddelijke en allesomspannende liefde, en zo als een modern profeet van de teleologie. In zijn kielzog, en vaak heel wat minder broederlijk dan hij samenwerkend met mensen van de revolutionaire richting valt er tegenwoordig heel wat waar te nemen. Albert en de andere Ayler, hart vol en mond overlopend van Holy Ghosts, Spirits en universal emotions, - Sun Ra (het woord zegt het al) en verder al diegenen die in Extra Sensory Perceptions hun heil zoeken, in een psychologisme dat aan het spiritisme zeer na verwant is. Bij Sun Ra duikt ook de magie weer op, die natuurlijk bij de mystieke tak meer aftrek vindt dan bij de revolutionaire, die in het teken van de algehele vrijwording van de mensheid maar weinig met hocuspocus en poespas gediend is. Al weet men soms niet wat men met symptomen van de zwarte (in ethnologische zin, dan) magie aan moet: zijn de beschilderingen waarop John Tchicai het oog van zijn publiek placht te vergasten nu op te vatten in revolutionaire zin, als rudimenten van het Afrikaanse voorland, of in mystieke zin, als de passende smuk van de magiër die tegen de achtergrond van een zinvol universum zijn mystieke rituelen voltrekt? |
|