| |
| |
| |
Zicht op de Waalbrug vanaf de Vijf Ringhengas.
Pé, Renate Rozema en Elzo Dibbets op de Vijf Ringhengas, mei 1974.
| |
| |
| |
Elzo Dibbets
De stelling van Menelaos
Fragmenten uit een gesprek met Hugues Boekraad
Pé heb ik voor het eerst ontmoet begin jaren zestig, 1963 denk ik. Dat begon al direct in het café, en wel de Stella Kelder van Pa Van Boxtel. Pé hoorde bij de figuren die daar veel kwamen, zoals Ad Kooyman, Frits Robeerst en Huub Natrop. Ik was 16, 17 jaar, middelbare scholier aan de gemeente-HBS.
Ik kende hem toen nog maar vaag, voor mij is heel die tijd een beetje onduidelijk. Het duidelijkst in dit verband herinner ik me het beeld van Frits Robeerst, die over vier krukken lag te slapen als het niet druk was, hij werkte in de Stella Kelder achter de bar. Frits wóónde ook boven de Stella Kelder, net als Ad Kooyman. De familie Van Boxtel woonde elders, boven was alles verhuurd.
Ik was van de middelbare school af en zou naar Amsterdam gaan naar de academie maar daar was ik te laat voor, weer een beetje te lang op reis geweest of zo. Ik kon een jaar niets doen en ben toen met Jacco Cornelissen Het Kroegje gaan runnen. Zijn vader, de oude Cornelissen zoals ie genoemd werd, had de nachtclub Cheval d'Or en daarachter nog een café, Het Kroegje. Dat heb ik toen met Jacco een maand of tien gedaan. Daar, in Het Kroegje, kwam Pé nogal veel. Het was het jaar voor ik naar Arnhem ging, 1965, naar de kunstacademie.
Jacco huurde Het Kroegje van zijn vader. Diens zetbaas was plotseling verdwenen. De ouwe raakte daardoor wat in paniek. Wij hebben toen gezegd dat wij het wel wilden doen en dat was best wel aardig, zolang als 't duurde tenminste. Er gebeurden allerlei dingen. Cheval d' Or ging failliet en wij draaiden nog een beetje, maar dat werd op het laatst ook vrij moeilijk. Bijvoorbeeld iemand die een grote rekening had en handig was in elektriciteit ging dan bij Doug Brinkhoff, die een snackbar ernaast dreef, stroom aftappen. Bij ons was het licht afgesloten omdat er geen poen was, en dan werd het zo maar geregeld. Maar ook avonden met alleen kaarslicht.
Er kwam een apart slag mensen. Veel wat toen ‘pezers’ werden genoemd. Je weet wel, lui die met zigeunerinnen en zeegezichten langs de deur gingen, colporteurs, en dealertjes, kleine inbrekertjes en zo. Voor díe tijd hadden ze veel geld op zak. In Nijmegen was het de tijd van de eerste freaks, die aan onwetende types tabak met wol of rotzooi er doorgedraaid probeerden te verkopen als stickies. Maar het was niet zo'n drugscene. In Arnhem en Amsterdam was dat veel meer en heviger. Daar had je feestjes met tachtig, honderd mensen die de hele avond met overdreven gebaren zaten te roken met grote toeters, niks zeggen en vooral geen schik maken. Hier was het wat meer rock 'n rollachtig, wat
| |
| |
meer dansen, wat harder roepen, veel drinken ook.
De Stella Kelder was anders. Dat was toch meer wandschildering van Ted Felen, kunstschilder, en ook mensen die daar op afkwamen: met donkere brillen op de hele avond naar Charlie Parker en Art Blakey luisteren. Wat peinzen en wat praten over ‘de existentie’, optredens van Pierre Courbois, Roland Kirk om maar wat te noemen. Later, toen wij dat Kroegje hadden, was dat aan het verdwijnen. In Het Kroegje werden de Rolling Stones gedraaid, er was meer drukte, auto's stelen en dergelijke dingen. Ineens een hele verandering. Ik merkte het ook in het begin van de academie in Arnhem: ik zat nog een beetje met de jazz, maar daar was iedereen allang in de popmuziek gedoken. Dat vond ik wel een vreemde overgang. Ook in Nijmegen begon dat in die tijd. Ik kan me herinneren dat Herman Brood, wanneer hij in de Stella Kelder had gespeeld, nog weleens in Het Kroegje langs kwam.
Pé kwam er vrij regelmatig, maar zijn stamcafé was het niet. De laatste avond dat we open waren hebben we een grote partij gehouden voor alleen vaste, regelmatige klanten en daar was Pé zeker bij. Maar hij zat er niet elke week of elke dag. Een groep had hij niet om zich heen. Wij hadden in dat café wel een dispuut en die kenden hem natuurlijk, van stukjes uit het NUB en zo, maar het overgrote deel van ons publiek had daar niets mee te maken. Pé kwam binnen als een bekende uit de horeca.
Het Kroegje had een heel eigen sfeer. Het had iets heel vrijs, er kon van alles. Als er iemand binnen kwam lopen met een mooi wijf bij zich die op de tafel striptease wilde geven, dan kon dat voor een glas whisky of een broodje. Er gebeurde heel veel, heel rare dingen ook. Soms hele surrealistische toestanden en ook steeds weer ontvluchte meisjes uit het opvoedingsgesticht. Het had allemaal nog iets onschuldigs, het was eigenlijk heel jongensachtig. Ik herinner me dat er ook mensen kwamen die gingen inbreken of zoiets. Dan zei je heel wijs dat ze dat niet
De Stella Kelder, Muchterstraat, circa 1962.
Café Het Kroegje, Vlaamse gas, 1965.
| |
| |
moesten doen: ze pakken je op. De volgende dag hoorde je dan dat ze een van die jongens van z'n bed hadden gelicht, want bij het kraakje had ie zijn portefeuille met papieren laten liggen. Die zaten dan eventjes en kwamen dan weer terug. Het was vrij vrolijk allemaal. Terwijl een aantal mensen die daar toen kwamen, nu op hun laatste benen lopen. Voor een aantal is het hard gegaan. In die tijd was hasjies al heel wat, daar keek iedereen nog vreemd tegenaan. Het was een heel zacht aanloopje, want heroïne, waar kwam dat voor? In duistere spelonken van New York, hier was het niet op de markt.
Ik zie ze nog wel, mensen uit het café van toen, die nu aan het eind zijn. Vreselijk is het wel, maar vaak ook onafwendbaar, de mensen kennende. Vaak gaven ze toen al duidelijk aan, dat het op de een of andere manier niet zou gaan. Een boel mensen zag voor zichzelf wel, dat het nooit wat zou worden. Het bleef een pilsje pikken hier of daar. Ze verzonnen weinig, het moest altijd van een ander komen. Zo van: ‘Ik weet niks, wat moet ik nou, en morgen weer’.
Pé was een heel andere figuur. Hij kon grote verhalen vertellen, eens even laten horen wat hij allemaal wel niet wist. Dat kon ie heel goed. Dat was voor ons wel leuk, want je staat in zo'n café en al dat geouwehoer heb je na een paar weken wel gehoord en dan was het toch wel leuk dat er zulke mensen kwamen. Daar bleef je na sluitingstijd ook mee zitten. En toen het café afgelopen was, bleven het vrienden.
Zo af en toe zag ik Pé in een ander café, wat later kwam hij wel eens bij me thuis. Sinds de tijd dat hij hier kwam, is het een beetje veranderd. Toen werd het meer toegespitst op de muziek. Er kwamen gitaristen over de vloer, bij mij, dan weer bij Pé. Dat ging een beetje over en weer.
Pé schreef in die tijd vaak recensies, in het begin veel over jazz. Allengs groeide de stapel platen en, nou ja, hij vond het ook altijd wel
Links de Arie Bar, rechts café Marktzicht aan de Grote Markt.
Interieur café Marktzicht.
| |
| |
leuk om dat uit te dragen: ‘Nou, hoor nou eens, dít is mooi’. Op z'n kamer stond de muziek altijd oorverdovend hard. Hij wilde daar de vloer wel eens voor stofzuigen, want dan klonk het nóg beter. Dat was al in de tijd dat de jazz wat minder aandacht kreeg en de popmuziek kwam. Toen dook hij daar weer enthousiast in.
Pé had geen voorkeur voor een bepaalde stijl, had 'n heel brede smaak van Wagner tot Corry en de Rekels. Veel country ook. Wat altijd leuk was, was de meezingmuziek, daar was hij helemaal gek van. Die muziek zette hij op, luisterde even en dan zei hij: ‘Ha, dat kan ik ook, dat is lekker’, en dan heel hard meezingen. Hij had zelf ook een gitaar, maar dat is nooit een succes geworden.
Pé kreeg veel materiaal toegestuurd voor zijn recensies en leerde zo veel mensen kennen. En zoals dat vaak gaat met hobbies, hand over hand neemt dat toe. Bovendien begon hij in die tijd aardig te verdienen met vertalingen en zette hij alles zo snel mogelijk om in grammofoonplaten. Hij ging ook veel met mensen in Assen om, met Harry Muskee en Eelco Gelling, die een van zijn beste kennissen is geweest, hij was gitarist bij Cuby and the Blizzards. Herman Brood was een tijd pianist van die groep. Hem kende Pé al uit Nijmegen, naderhand ging hij vrij regelmatig naar Assen. Zo af en toe wat tekstjes schrijven, toen al. Dat heeft hem altijd wel bezig gehouden. Bij Frits Robeerst was hij altijd al druk aan het schrijven, voordat die songboeken werden uitgegeven. Frits en hij transcribeerden liedjes van Dylan. Daarmee was hij druk in de weer. Met één woord waren ze soms tijden bezig en dan hadden ze weer een complete tekst.
Pé had vaak voorkeur voor iets plechtigs. Het nummer van Dylan ‘Forever young’ bijvoorbeeld vond hij heel aardig. ‘Wat maakt die man toch plechtige muziek, prachtig, prachtig’, zei hij dan.
Café H.J. Krijnen, voorheen Café B. Siemers, Hertogstraat.
Extase, Grotestraat.
| |
| |
Pé was erg gestileerd, niet alleen in het schrijven, maar ook in gesprekken. Hij kon bijvoorbeeld iets vertellen, waarvan hij wíst dat het niet klopte, maar alleen omdat het zo mooi verteld kon worden. En dan maar kijken of iemand het beter kon, of zou zeggen dat het niet klopte. Het was een soort spel: als ze niet beter weten, dan stinken ze er maar in. Er zat ook wel bij dat hij een aantal dingen ontzettend goed wist. Maar van wat hij vertelde was hij zo overtuigd, dat het ook niet anders kon. Ik kan me herinneren dat ik iets zei over de stelling van Menelaos. Hij zegt: ‘Wát stelling van Menelaos’. Ik zeg: ‘Ja een heel bekende wiskundige’. ‘Dat is niet waar’, en zijn versie van Menelaos klopte ook wel, maar mijn wiskundige ook. En dan moesten er weddenschappen om een fles champagne worden gesloten en dan de encyclopedie er op naslaan. Maar in de tussentijd had hij allang weer iets uitgevogeld waarmee hij die fles terug kon winnen. Dan was ie alweer aan het luisteren of ie me kon betrappen op een onwaarheid.
Dat lijkt allemaal studentikoos, het spel om het spel. Dat was het ook wel, maar daar bleef het niet bij. Dat was maar één kant. Hij heeft natuurlijk ook heel wat andere dingen gedaan. Niet alleen vertalingen, maar ook met mensen in de omgang, dingen uitpluizen, verzinnen, nazoeken. Als je bijvoorbeeld met een of ander probleem zat en niet direct een oplossing had, dan dacht hij positief na over hoe je het eventueel op zou kunnen lossen. Niet alleen dat hij een goede vriend was, met wie je alles kon bespreken. Er komt iets van slimmigheid bij. Iemand kan nog zo'n goede vriend zijn, maar sommige mensen doorzien dingen niet zo gauw, zijn minder analytisch. Hij kon zaken goed splitsen en duidelijk maken.
Afgezien van dat werk, waar hij altijd zeer trots op was en zeer druk mee bezig, is hij voor mij altijd iemand geweest waar je pret mee kon maken. Het was een aardige snuiter met wie je kon lachen. Dat deed
Café-restaurant De Karseboom, Van Broeckhuysenstraat.
Café Trianon, Berg en Dalseweg.
| |
| |
hij heel welbewust, dat ontspannen. Niet van nou ga ik vanavond eens schik maken, maar: ‘Het wordt er zo langzamerhand weer eens tijd voor’. Het ligt denk ik ook wel aan het werk dat je doet, dat heb ik ook. Je zit de hele dag alleen en dan denk ik ook wel eens tegen 11 uur, nou moet ik toch even de kroeg in of naar iemand toe, want anders kruip ik het bed in en zit ik morgen weer de hele dag, ben ik weer bezig. Pé richtte welbewust de zaken zo in dat hij op gezette tijden aan z'n werk ontsnapte. Hij had iets van een levenskunstenaar. Zeker in vergelijking met zijn mede-intellectuelen of z'n medestudenten in die tijd. Ik denk dat dat ook wel komt doordat hem niet gauw iets te min was. Zo van, dat doe ik niet. Sommige dingen wel, dan kon hij heel halsstarrig zijn. Bier drinken deed hij niet: ‘Dat is iets voorjan Lul’. Dat hield hij dan een paar jaar vol, dan proefde hij een biertje en dan zei ie: ‘Dat soort flesjes of die merken gaan nog wel’, maar op 't laatst dronk ie ook een pilsje uit de tap. Dat was natuurlijk ook spel, want hij wist verdomd goed hoe bier smaakte.
Een van de dingen waar hij niets van moest hebben was voetballen, afgrijselijk vond ie dat. Maar toen in 1974, de wereldkampioenschappen waren, wist hij wel wie de doelpunten hadden gemaakt.
Zijn lievelingsdrank was een tijdje tequila. Dat demonstreerde hij ook: ‘Dat drink je toch niet zó. Eerst zout op de hand, een druppeltje rode wijn erop, oplikken, en hup, tak.’ En dan liefst nog een citroen daarna. Zo van, kijk: ik weet hoe het hoort.
Hij hield er van de dingen feestelijk te doen. Dat heb ik ook. Als ik 's avonds in bed lig, moet ik wel het idee hebben: ‘Zo, dit is wel een aardige dag geweest’.
Een tijdlang maakten we uitstapjes op vrijdagmiddag. Hij belde dan 's middags op: ‘Heb je zin om mee te gaan?’ We gingen een eindje rijden met de auto, zo van kijk daar eens en daar. Dan was het even biljarten, het café in, weer ergens een café in en soms wat gaan eten. Dat eten
Café De Toekomst, De Ruyterstraat.
| |
| |
ging een beetje op dezelfde manier, doordacht. Hij wilde díe wijn bij dát eten. Dat gaf nog wel eens aanleiding tot twistgesprekken, over de streek van herkomst van de wijn bijvoorbeeld. Hij deed alsof hij er ontzettend veel van af wist maar het viel nogal mee en dat wíst hij ook wel. Tot op zekere hoogte klopte het wel wat hij zei, maar soms klopte er niets van. Hij zat in Spanje eens op een terras, hij roept de ober, bestelt een tinto claro. De ober kijkt hem zeer verbaasd aan. Pé kijkt terug met een blik van begrijp je me niet, sufferd, en roept het nog een keer, harder. ‘Nu moet hij me toch verstaan.’ Niet de fout bij zichzelf zoeken, maar bij de ober. Een tinto claro wil zeggen een rode-witte.
We waren in Turkije, daar heb je een plaatsje als je net over de grens komt, dat heet Edirne en het Turks voor ‘dank je wel’ is ederim. Maar wat gebeurt er, hij draait het om. Zonder ook maar een ogenblik te denken dat híj het wel eens mis zou kunnen hebben, als iemand verbaasd keek. ‘Rare lui’, zei hij dan.
De reis naar Turkije was eind 1974, begin 1975 met Renate en Marianne. Dat was een reis echt op het hart geschreven. Elke dag feest. De Balkan is toch wel een mooie verzameling landen om te lachen. Wat ze daar veel deden was zingen in het café. We zaten in Sofia in een ontzettend groot hotel, we zouden 's avonds nog een hapje gaan eten. We zaten aan tafel en het werd hoe langer hoe vrolijker. We zouden wel even een liedje zingen en werden prompt uitgenodigd door twee Turkse zakenlieden die iets met het ministerie van doen hadden, om met z'n allen te gaan zingen in een nachtclub.
Pé ging ieder jaar uitvoerig op vakantie. Soms ondernam hij van die reisjes tussendoor, maar toch meestal wel een keer per jaar een lange rit, anderhalve maand. Dat deed hij zo vanaf '70 pas. Daarvoor ging hij ook wel eens bijvoorbeeld even naar Stockholm, even op het terras zitten. Ik heb één keer een grote reis met hem gemaakt. Daarna ging hij met Carel van Rijn, basgitarist, naar Italië en Marokko. Met Ad
Pé Hawinkels in Turkije, januari 1975.
| |
| |
Kooyman naar Mexico en de Verenigde Staten, en af en toe van die kleine reisjes tussendoor.
Je had in Nijmegen wel een groep mensen die bij elkaar over de vloer kwam, maar een echte scene bestond nauwelijks. Als je iets wilde weten of wilde zien of horen, ging je ergens heen, naar Groningen, Amsterdam, Brussel, noem maar op. Dat hoort nou eenmaal bij een kleinere stad.
Op een gegeven ogenblik ging het alleen nog maar een beetje uitmaken of mensen geïnteresseerd waren in een bepaald soort muziek. Dan werden er op een avond wat bandjes opgenomen bij Pé, want die had de beste apparatuur daarvoor. Dat was niks professioneels of zo, het was alleen maar om de schik. Het ontaardde meestal in veel drinken en had verder niet zoiets duidelijks.
In 1971 kwam ik terug uit Arnhem. Ik raakte toen meer bevriend met hem. Hij was beroepsvertaler, hij werkte overdag bijna altijd kun je zeggen. Ik belde hem dan op om te vragen of hij zin had om een potje te gaan biljarten. Hij werkte dan door tot 3 uur en dan gingen we naar café Marktzicht toe, waar we dan wat biljartten met nog wat mensen die er dan waren, een groepje van een man of vier, Frans van Wilderen, een makelaar, Theo Melis, Johan de Poel, een gitarist. We noemden die club ‘Het Zwijntje’, vanwege het zwijnen, de mazzelballen. Maar het was heel informeel, had niets te maken met een club. Daarna zat je een beetje aan tafel wat te praten, dronk wat. Dan werd het weer later, we gingen naar huis of ergens wat eten, in Old Dutch, De Karseboom, of naar een bistro. In je eentje naar huis gaan was ongezellig. In andere gelegenheden trof je elkaar dan weer, die kwam erbij zitten en díe kwam erbij zitten, voordat je het wist, was het weer sluitingstijd.
Toen Pé dood was, werd er zoals dat in sportkringen gaat, onmiddellijk een trofee naar de overledene genoemd, door ‘Keizer Karel’, de officiële biljartclub van Marktzicht, waarvan we inmiddels lid waren geworden. Dit jaar hebben we voor het eerst om die Hawinkelstrofee gespeeld, een onderlinge competitie. Ik heb erg m'n best gedaan en gewonnen. Mensen zeiden wel: ‘Wat is dat nou voor een gedoe, een Hawinkelstrofee’, maar ik kan me wel voorstellen dat hij er zelf apetrots op was geweest, zo van kijk dat heeft niet iedereen. Renate vond het ook wel prachtig, ze kwam uit Groningen voor de uitreiking.
We dronken niet altíjd veel. Het waren meer van die dagen, vaak wel uitgezocht, van morgenmiddag heb ik 'n afspraak dus kan ik een beetje uitslapen: dus maak vol, maak vol. Vaak werd er gedronken omdat het laat werd, en dan nam je er nog maar een. We bezochten ook wel cafés en restaurants buiten de stad, in de hele omgeving zo'n beetje:
| |
| |
In café Marktzicht.
| |
| |
Beuningen, Wychen, Groesbeek, Arcen, Arnhem. Als je ergens in een plaatsje kwam tijdens zo'n uitstapje, dan keken we even waar we terecht konden. Soms was dat heel goed en soms een eenvoudige snack. Maar dat was vaak min of meer toeval, nooit gepland. Wat Pé ook wel deed, als hij weer eens een omvangrijk werkstuk af had, was een stel mensen meenemen naar een restaurant.
Een enkele keer gingen we naar Amsterdam, bezochten de zogenaamde P-café's, De Pool, De Pieter. Maar ik zat liever in een anoniemere omgeving om me heen te kijken. Ik ging ook wel eens mee naar Groningen en Assen. Had het iets met zijn werk te maken, dan ging Pé meestal alleen.
Pé had veel op met auto's. Zijn eerste auto was, meen ik, een Citroën, zo'n snoek. Dat waren van die auto's die regelmatig door een klusjesman opgeknapt moesten worden. Dat vond hij zo vervelend dat sinds die tijd nooit meer één Citroën gedeugd heeft. Later kocht hij een Jaguar.
Eenmaal heeft hij een ernstig ongeluk gehad. We gingen naar Amsterdam toe, naar een feestje, een zogenaamde private party van de Rolling Stones. Die zouden zaterdag een concert geven en vrijdagavond was er zo'n partijtje. De Stones zelf waren er misschien vijf minuten, maar verder was iedereen er die erbij wilde horen of erbij hoorde. Mensen van de film, mensen van popgroepen, veel mensen van platenmaatschappijen en dat soort gedoe, Ad Visser, Willeke van Ammelrooy, enz.
's Avonds zou ik met Pé terugrijden, we waren met twee auto's. Maar we zijn ergens wat gaan drinken en hebben zo Pé misgelopen. Hij reed alleen naar huis, stoknuchter. Op de autoweg van Utrecht naar Arnhem lag er plotseling een man naast hem, dood op de voorbank. Pé stoppen natuurlijk, hij wist het ook niet precies meer. Later bleek dat die man over iets heen gereden was en was gestopt, uitgestapt en teruggelopen in het pikkedonker. Hij dacht dat er iets op de weg lag, vertelde zijn vrouw later.
Ik werd 's morgens opgebeld door Jacco: ‘Nou verdomme niet schrikken, we moeten Pé op gaan halen, hij heeft een ongeluk gehad’. Pé zat bij Koos, z'n broer in Hilversum. Daar hebben we hem opgehaald. Hij was ontzettend in de war. We hebben hem overgehaald om 's avonds toch maar naar dat Stonesconcert te gaan. En tegen het einde van dat concert kreeg hij van een Hell's Angel een stoelzitting tegen zijn hoofd. De volgende dag zei hij: ‘Ik ben blij dat dat gebeurd is, want ik zit in ieder geval niet meer zo met dat ongeluk’. Het was natuurlijk toch nog niet af. Later, kan ik me herinneren, hebben we eens bij Trianon gezeten; hij voelde zich erg lullig omdat hij een afspraak had met die vrouw, dat was anderhalve maand later. De eerste dag na dat ongeluk was het heel erg. Hij zei: ‘Als het zo moet,
| |
| |
dan doe ik liever niet meer mee met dat spelletje. Wat lullig nou allemaal’. Toen kreeg hij die stoel tegen z'n hoofd en dat relativeerde alles een beetje. De eerste tijd na dat ongeluk was Pé toch wel iets anders.
Lange periodes van neerslachtigheid had hij eigenlijk niet. Wel als het eventjes niet lukte, maar het had toch meer met z'n werk te maken dan met z'n algehele toestand. Het kwam wel eens voor, maar na een tijdje, een week of zo, was het weer weg. Als hij een beetje down was, of niet opschoot met een vertaling, ging hij naar Hoensbroek, naar Til, z'n zus. Die kende ik alleen maar onder de benaming ‘Til van de was’. Dan nam hij zijn was mee en ging daar enige tijd rustig op een klein kamertje zitten werken. Maar dat was misschien ook wel, omdat het hier vaak moeilijk was om continu te werken. 's Avonds veel visite en zo.
Ik geloof niet dat dat zozeer bij de familie zitten was. Hij ging wel eens naar Hoensbroek naar z'n moeder, een dag of twee. Hij vertelde dan dat ze leuk met z'n tweeën de hele avond aan de tafel zaten, een beetje praten en af en toe huilen een beetje. Ja, dat komt meer voor, maar het was niet zo dat hij zei: ‘Ik red het niet meer, ik moet per se bij de familie zitten’.
Na zijn Citroën kwam hij met een Jaguar, heel trots, houten kaptafeltjes achterin. Uitklapbaar met spiegeltjes, die trok je zo uit de voorbank. Maar hoe het daar mee afgelopen is weet ik niet, of dat nou te duur werd of dat dat ding kapot ging. Toen begon hij met de Ro 80, een NSU met wankelmotor. Nou trots hè. Hij kwam je echt naar buiten slepen om te komen kijken wat hij nou weer had. Het liefst er een foto van laten maken.
Zijn eerste Ro 80 heeft hij in elkaar gereden. Wij zaten weer eens in een café en hij dronk de hele avond tequila. Toen hij 's avonds naar huis reed, stond er een container ergens onder bij de Waal. Waarna de flauwe grappen kwamen: als hij weer eens een tequila dronk, riep de ober: ‘Een total loss voor meneer’. Daarna kocht hij weer een Ro 80 en de laatste was een grote BMW. Ik weet nog, dat vond ik wel leuk, toen hij terugkwam uit Portugal, zijn laatste vakantie, dat hij zei: ‘Vroeger dacht ik, daar komt weer zo'n kolerelijer langs met 200 of 220 per uur en nu kan ik dat zelf doen, echt er lekker hard langs zoeven’.
Ikzelf zou graag in grote amerikanen rijden, dat vond hij dan weer niet mooi. Een lekkere dikke auto, zo'n grote Buick. Op een grote bank zit je lekkerder dan op een kistje. Leuk, met z'n drieën op de voorbank. Misschien heb ik het ooit ergens gelezen, bij Kerouac, als ie door Amerika aan het toeren is. De mooie stroomlijn, ook wel de lol, het comfort. Het had bij Pé ook wel te maken met: zo dat heb ik nou geflikt, ik heb iets bereikt, maatschappelijk. Zoals hij bijvoorbeeld ook een leren jasje droeg. Mensen zien, dat dat een duur jasje is en je wordt dan overeenkomstig behandeld.
| |
| |
Het hoefde allemaal niet gloednieuw te zijn of keurig verzorgd als het maar iets had. Zo'n jasje moest lekker zitten, er mooi uitzien. Ja, met zo'n jasje liep niet iedereen. Het moest makkelijk zijn en ook weer niet te schooljongensachtig. Maar het was ook niet modisch gericht. Ik zou het willen omschrijven als de kleding van iemand met een vrij beroep die het niet slecht gaat. Dat was ook precies wat hij deed, volgens mij zocht hij dat ook zo uit: Wat ik doe, zo moet ik ook overkomen, niet alleen door spreken, ook door kleding. Hij wilde zich wel onderscheiden, maar niet op een in het oog lopende manier. Toevallig dat ene rare jasje. Gifgroen met gele strepen. Het was doordacht maar geen snobisme.
Je kunt het goed vergelijken met zijn kamer. Als je daar rondkeek, zag je ongeveer wel wat zijn belangstelling was, de boeken, de platen, gitaar en schrijfmachine. En het bed niet te vergeten. Dat bed heb ik altijd raar klein gevonden, maar dat lag misschien ook wel aan het gebrek aan ruimte in die kamer. Maar als hij iets uitzocht, al was het een asbak, dan moest die toch een bepaalde betekenis hebben. Of door de vormgeving of een literaire betekenis.
Pé hoorde in zijn eigen ogen bij iedereen, behalve bij koppelbazen en voetballers.
We gingen zoals gezegd wel eens naar dorpen om wat te biljarten. Pé had een keer blauwe laarzen aan met groene strepen, ik kan me nog herinneren dat hij toen zei: ‘Verdomme, de volgende keer doe ik ze toch maar niet meer aan, ik voel me toch wel onbehagelijk als ik naar de plee loop’. Hij kon natuurlijk ook een ontzettende grote bek hebben. Maar je kon makkelijk met hem naar wat voor kroeg ook toegaan, er kwam echt geen bonje van. Hij speelde dan duidelijk een rol. Dat kon hij prima. Hij had gevoel voor zijn omgeving. Pé was in veel omgevingen thuis, trad overal met een zeker gemak op. Niet zo verwonderlijk eigenlijk, omdat hij vaak alléén in verschillende situaties kwam. Wanneer zoiets niet lukt, komt dat meer door het groepsgedoe dan dat het aan de persoon in kwestie ligt. Net als bij militairen in de trein. Met zijn vijven tegen een meisje ouwehoeren en de laatste jongen die overblijft, zit dan met een heel rood hoofd van ja en nee, die blijkt dan heel aardig en heel verlegen te zijn. Zoiets vind ik vaak bij groepen. Als je alléén naar een uitreiking van een prijs gaat of een schaaktoernooi of wat dan ook, en je loopt een beetje rond en zit niet in een vaste groep die je omringt, dan lijkt me dat je wat sneller contacten maakt. Een wat lossere levensstijl ontwikkelt.
Het is nu allemaal iets minder leuk geworden voor mij. Je mist Pé als iemand die dingen kan verzinnen, dingen helder uiteen kan rafelen en aan wie je bepaalde dingen kunt voorleggen. Ook mis ik hem als iemand die telkens nieuwe elementen ter sprake brengt, 'n inventieve geest.
| |
| |
Elzo Dibbets, Liquor Store, gespoten lakverf op vezelplaat, 1977.
Over mijn werk sprak ik niet veel met hem. Hij sprak in het algemeen niet vaak over beeldende kunst. Maar dát schilderij Liquor store wilde hij graag kopen, het was nogal duur maar hij vond het wel mooi, en de moeite waard om zich druk over te maken. Hij had iets van Rob Terwindt, waar hij helemaal lyrisch over was. Maar het is beslist niet zo dat Pé zich met kunstenaars omringde.
Dat Pé in Nijmegen bleef, was geen provincialisme, zoals wel gezegd wordt. Had hij bijvoorbeeld De Toverberg soms beter kunnen vertalen in Amsterdam of Den Haag?
In de loop der jaren kwam zijn eigen werk minder en minder op de voorgrond te staan. Of beter, zijn schrijverschap wijzigde zich in die richting, dat hij bijvoorbeeld voor Herman Brood teksten ging maken. Die dingen sloten meer aan bij zijn directe belangstelling. Op die songs zat hij echt te puzzelen. Ik geloof niet dat hij op het laatst nog zin had een groot literair werk te beginnen. Hij was wel creatief bezig, maar dan in de vorm van kortere stukjes, liedjes en zo.
Pé was wel van plan om ooit naar Den Haag te vertrekken, maar dat had allemaal zo'n haast niet, met de auto was ie er ook gauw. Amsterdam vond hij eigenlijk niet zo'n leuke stad, Den Haag iets meer,
| |
| |
ook omdat er kennissen woonden uit de muziekwereld, George Kooyman van de Golden Earring, en Eelco Gelling ging in Den Haag wonen, dat vond hij natuurlijk wel leuk. Maar ik had niet de indruk dat dat allemaal zo'n haast had, of hoognodig was.
In Nijmegen had hij een stuk of zes vrienden: Loet Schrievers, gitarist, Theo Melis, Polletje Mertens, die een tijdje bij hem in huis gewoond heeft, Appie Amman. Pé leefde de laatste jaren in een kleinere kring van vrienden en vriendinnen dan vroeger, maar hij sleepte toch op z'n tijd allerlei vriendinnen mee. Maar sommige mensen merkten daar gewoon meer van dan ik. Er bleef wel eens iemand pitten of zo, maar daar had hij het vrij weinig over. Misschien met anderen wel, maar met mij nauwelijks. Af en toe had hij het wel eens over het ideale wijf: slim, niet druk, niet haaiebaaierig, mooi wel, verder rustig: leuk een beetje praten en niet bla bla, dat vond hij erg belangrijk.
Vroeger had hij nog wel eens de uitdrukking van ‘die staat op m'n lijstje’, dan had ie iemand gezien die hij wilde pakken. Maar er druk over vertellen deed hij eigenlijk nooit. Misschien omdat ik liet merken dat het me niet zo veel interesseerde. En kijk, als ik merk dat jij niet van gepraat over voetballen houdt, ga ik er ook niet dagen over zitten ouwehoeren.
Een maand of twee drie voordat hij naar Portugal op reis ging, klaagde hij over hoofdpijnen. Hij zei: ‘Als ik me druk maak, bijvoorbeeld een nummertje lig te maken, dan krijg ik in één keer beng, een waanzinnige koppijn, dan een paar tabletten saridon of zo iets en de volgende dag is het weg. Als ik terug kom van vakantie dan laat ik het onderzoeken’.
Dat is er niet van gekomen.
| |
| |
Feest bij Elzo.
| |
[pagina 312-313]
[p. 312-313] | |
| |
[pagina 314-315]
[p. 314-315] | |
Picnic in Noord Limburg.
Bij Polletje op de boerderij.
|
|