Karel Reijnders
Beste Hugues
Een mooi plan. Als ik jullie opzet bekijk, zie je daar een complete Pé Hawinkels, mooi in onderdelen ontleed en daarna weer samengesteld tot een nieuw, nu overzichtelijk, geheel. Ik bedoel dit niet ironisch, al ben ik wel wat sceptisch: zou dit mogelijk zijn met die snelle vis die zich nooit heeft laten vangen in een heldere, iedereen bevredigende karakteristiek? Maar het laatste wat ik zou willen is jullie ontmoedigen.
Ik zou als dandy-kenner moeten optreden. Wil je geloven dat ik vóór jullie brief nog nooit op de gedachte ben gekomen, Pé onder de dandies weg te zetten. Dandies zijn als zodanig geen aardige mensen - als ze toch in enig opzicht aardig blijken, zijn ze in dat opzicht nu weer geen dandy - en ik heb Pé altijd erg aardig gevonden. Wie niet? Dandies zijn als zodanig ook geen creatieve mensen - als ze toch creatief blijken, dan zijn ze als zodanig eigenlijk toch weer geen dandy; al is het natuurlijk wel wat ingewikkelder dan ik het hier samenvat (Van Deyssel: ‘Wij zijn zoo en daarenboven spelen wij het maar’) - en wie zou het in zijn hoofd halen Pé niet creatief te noemen?
Wat me doet twijfelen is dat ik, nu jullie me naar hem vragen, mezelf tot mijn verwondering moet bekennen dat ik hem nooit gekend heb. Verwondering: ik heb hem toch meegemaakt, in het begin van zijn Nijmeegse carrière geregeld, later bij tussenpozen, tenslotte nog maar bij een toevallige ontmoeting. Maar nee, hoe graag ik ook met hem te doen had, gekend heb ik hem niet. Wellicht heeft hij dat ook bij anderen bereikt: een plezierig contact onderhouden en zich toch niet blootgeven. Afgezien van het plezierige (dandies waren vaak koude en bitse mensen naar buiten toe), zou dit toch in dandy-richting kunnen wijzen. Ook het rookgordijn van woorden - heldere woorden, uitstekende formuleringen, verbijsterend knappe zinsingewikkeldheden; iedereen kent ze van hem - zou een dandy-procédé kunnen zijn. Trouwens, het feit dat hij zich ook als schrijver nooit afdoend heeft laten karakteriseren - de vis van hierboven - wijst mogelijk in die richting Wat hebben we niet allemaal kunnen lezen: barok, klassiek, romantisch; een beeldenrijkdom die je het gezicht beneemt, en: ‘Niets blijft (...) diffuus...’ Ga zo maar door.
Nu ik zo over hem zit te denken, komt één herinnering boven. Het was toen hij zich ontpopte als NUB-virtuoos en hij ineens ook in bijeenkomsten slagvaardig en zelfverzekerd van zich afpraatte. Wat ik me herinner is mijn verwondering toen. Was dit dezelfde Pé Hawinkels die er daar als nuldejaars zo schuchter had bijgezeten, zo onzeker en kwetsbaar, met al zijn intelligentie?