en in Waarom kinderen altijd willen dat de Indianen winnen, een bloemlezing uit het NUB en uit de Vox, die hij samenstelde, samen met Hugues Boekraad en Michel van Nieuwstadt. De rest is her en der verspreid. Die verhalen dienen snel verzameld te worden, gebundeld en uitgegeven.
Cursiefjes schreef Hawinkels voor het NUB - de ‘Ulcusjes’ -, voor Raam - in 't ‘Joernaal’ - en voor De Nieuwe Linie. Het is dat deel van zijn werk dat bij herlezing het meest achterhaald blijkt. Tenminste als vorm van reactie op de toenmalige actualiteit. Als proeve van schrijfkunst is dit bundeltje allerminst achterhaald. En als je het leest zoals Hawinkels naar muziek van Mozart luisterde, dan wordt er bij de lectuur ervan heel wat afgelopen en uitgeroepen:
‘Zet ik bijvoorbeeld Don Giovanni op, (...) dan kan de verbaasde onderzoeker mij reeds niet meer dan weinige ogenblikken later nerveus schaterend door de kamer zien lopen, uitroepen de ter plaatse allerminst maagdelijke sfeer instotend, als ik daar gerieflijk voor U opsommen wil: “Goed zo!”, “Zet hem op!” en “Dat heeft hij hem weer eens knap geleverd”.’
Het echte nerveuze schateren blijve echter bewaard voor als je de Autobiografische flitsen & fratsen leest, het boek van de lange zinnen. (Waaronder er volgens mij één is die niet klopt, die ik althans niet volgen kan: die over die tafel, die trapsgewijs opliep en die twee banken ‘waar ik, op de hoogste, dus laagste bank van die trap, en de trap van die bank, was komen te zitten’, p. 26.) Ze zijn zo lang doordat er steeds tussen twee delen die grammaticaal bij elkaar horen, metaforen worden geschoven, zijwegen worden bewandeld en aftakkingen daarvan niet worden overgeslagen. Een paar voorbeelden in het korte. In plaats van zoals schoolmeesters leren dat je moet schrijven: Toen we het met baksteen bestraat kerklaantje afliepen, dat... enzovoort, schrijft Hawinkels:
‘Toen we het met baksteen bestraat en door lage, midden boven de zijweg hun takken als gevouwen handen hun vingers ineenwerkende lindebomen beschaduwd kerklaantje afliepen...’.
En waar schrijvers van zuinige zinnen schrijven: op een gezegend moment, dat verlucht werd door het licht dat..., dáár schrijft hij:
‘Op een gezegend en door het door de om hun kersenlast toonloos neuriënde takken als door gotische boogvensters dringend licht verlucht moment’.
Op het omslag van het boekje worden die zinnen benoemd als ‘syntactische golven’. Ik denk dat die term van Hawinkels zelf stamt.