Thomas Verbogt
Bij de gebundelde poëzie van Pé Hawinkels
Op het einde van de gezellige jaren zestig kwam Pé Hawinkels vrij snel achter elkaar met twee bundels overdonderende lyriek voor de dag. Uit de besprekingen die hier en daar van zijn werk verschenen bleek dat er enigszins vreemd tegenaan gekeken werd, ook al waren die besprekingen doorgaans positief.
Wat was er nu eigenlijk zo bijzonder aan de poëzie van Hawinkels? (Want dat was iets waar men het bijna zonder uitzondering over eens kon zijn: het was bijzondere poëzie.) In een interview in Maatstaf (april 1970) stelde Ben Bos: ‘De lezer die Hawinkels wil tegenkomen in de poëzie komt bedrogen uit’, waarop Hawinkels antwoordde: ‘Ja, zo'n lezer kan beter maar eens bij mij thuis op bezoek komen. Wat de lezer met mijn poëzie moet beginnen weet ik eigenlijk zelf niet zo goed. (...) Mijn poëzie is geen preek, geen toespraak, geen opstel, geen referaat; de werking ervan loopt impliciet. Ik stel en poneer een aantal mogelijkheden - in taal gegeven - in een geheimzinnige, onbegrijpelijke context, die aan kwalificaties is onttrokken.’ Hiermee zegt Hawinkels in feite heel wat over zijn gedichten, waarvan bovendien bij lezing telkens weer opvalt dat het hem bijna altijd te doen is om de verbeelding zelf en wat zij kan oproepen, niet waartoe de verbeelding leidt.
Met een zekere regelmaat heeft men Hawinkels een te overdadig en daardoor vaak overbodig gebruik van woorden verweten. Nu heeft hij in hetzelfde Maatstaf-interview aangegeven, dat hij bij het vervaardigen van zijn poëzie niet op een woord wilde kijken. Ik heb evenwel de indruk dat er in zijn poëzie geen woord te veel staat. Dat hij er zoveel gebruikte, moest gebruiken heeft - denk ik - te maken met het feit dat hij een bepaalde, voor hem zelf ongetwijfeld nauw omlijnde werkelijkheid secuur en volkomen in kaart wilde brengen, wilde herformuleren, zodat er een nieuwe werkelijkheid geconstrueerd werd, een duidelijk gesloten geheel dat hij dan in een onverwachte, vaak recalcitrante vorm gegoten heeft, waar een soort ‘take it or leave it’- ironie voortdurend doorheen speelt. In bijna ieder gedicht is het om een precieuze en uitvoerige opsomming van details te doen, waarbij het descriptieve vlak regelmatig verlaten wordt door middel van doorgaans verbluffende metaforen. Ook de op gezette tijden terugkerende relativerende toon vervult hierbij een belangrijke functie, terwijl ook het verneukeratieve aspect niet uit het oog verloren mag worden, want het is en blijft altijd een spel, waarin Hawinkels traditionele en moderne ingrediënten tegen elkaar uitspeelt en op precies de juiste momenten van toon verspringt.