werden de eerste ‘Nagelaten notities’ van Lodewijk van Deyssel gepubliceerd - zonder dat iemand wist uit welke koker ze kwamen, - en de dan weer volgende nummers bevatten ‘Herinneringen aan Lodewijk van Deyssel’ van de hand van Harry G.M. Prick, die vanaf dat moment, juni 1952, (de eerste jaren nog alleen in Roeping) een ware Van Deyssel-revival in gang zette.
Het geval Prick-Van Deyssel is karakteristiek gebleven voor de werkwijze van de Roeping-redactie. Telkens als er iemand kwam die voor een goed argument ruimte vroeg, kreeg hij die onbeperkt. Prick is een hoog wassende zee geweest in Roeping. Ook in de redactie trouwens, waar genoeg gezond verstand bijeen was om tenslotte de monomanie van onze man uit Vaals binnen de perken te willen houden. Dat is niet gelukt. Prick is alle perken te buiten gegaan en een ander die dat, later, even mateloos is gelukt, is Cornelis Verhoeven geweest en nadien diens leerling van het gymnasium, Pé Hawinkels.
Ter afsluiting van de eerste jaargang legt de redactie een verklaring af, waarin staat dat Roeping ‘weer overal genoemd, besproken wordt’. De redactie noemt zich ‘bewust van een werkelijk ontwakend nieuw élan dat zij, in samenwerking met en rekenend op de katholieke schrijvers in dit land zal kunnen brengen’. Het is misschien niemand ooit duidelijk geweest wat zo'n zin betekende, maar in deze als in andere volzinnen, bijvoorbeeld over ‘de taak aan dit enige katholieke literaire maandblad opgelegd’, blijkt dat wordt gemikt op de presentatie van een nieuw op te bloeien katholieke literatuur of althans literatuur van katholieken. Zeker is dat literaire ambities waren bedoeld.
Het karakter van Roeping is in de loop van de jaren na 1951 een paar keer geleidelijk veranderd. Het begon als literair blad, en schoof tamelijk snel op naar een katholiek cultureel periodiek, waarin de vernieuwingstendensen van de jaren vijftig en zestig al vroeg werden aangekondigd. Literair scheen het blad gedoemd iets insulairs te behouden. Nederlandse literaire bladen kunnen alleen in Amsterdam gemaakt worden en ondanks de redactionele deelname van Smit, Van der Plas, Hofstra, al snel als redacteur opgevolgd door Harriët Laurey, bleef Roeping een Brabants periodiek, gedrukt en uitgegeven in Tilburg. In de experimentele epoche konden gedichten noch kritieken in Roeping in betekenis naast die van Maatstaf komen.
Het is waarschijnlijk de rubriek Journaal geweest - een maandelijkse collectie korte notities van allerhande aard, en van de hand van redacteuren en medewerkers - die een actueel commentaar van buitenliteraire aard in het blad heeft gesmokkeld, waardoor Roeping tenminste in de binnenkerkelijke kritiek géén insulair fenomeen was, maar een eigen stem. Kerk en politiek kregen daar een (misschien dikwijls bittertafelachtig) commentaar, dat gretig gelezen werd. De commentaartjes kregen hun uitbouw in fundamenteler beschouwingen