in een toestand, waarin zekerheden voortdurend werden ondergraven.
Radicale koerswijzigingen en een permanent ingrijpen van buitenaf horen niet tot de Nederlandse onderwijstraditie. In het verleden bleken veranderingen, die op het bestaande voortbouwden en de grondtrekken intact lieten resultaat op te leveren. Het onderwijs heeft enige vastigheid nodig; als ontwikkelingen zich al te snel voltrekken, werkt dat averechts.
In recente tijden wordt ook duidelijk, dat de ingrepen in het onderwijs, die ten doel hebben de ongelijkheid van kansen te verkleinen niet die resultaten opleveren die men ervan verwachtte, alle propaganda ten spijt. Wel hebben meisjes en plattelandskinderen hun achterstand op onderwijsgebied intussen grotendeels ingelopen, maar in de steden lukte het niet een substantiële wijziging aan te brengen. Groots opgezette projecten in die steden bleken na verloop van tijd teleurstellende resultaten op te leveren. Het nut van al die zo indringend bepleite onderwijsvernieuwingen wordt in steeds sterkere mate betwijfeld. Natuurlijk, niet alles wat zich in de hectische onderwijswereld van vandaag de dag afspeelt dient negatief geduid te worden, maar de vraag is wel of alle verandering wel tot verbetering heeft geleid en de kwaliteit van het onderwijs ten goede is gekomen. Hernieuwde bezinning op het onderwijs is thans ingetreden. Ze wordt mede ingegeven door een structureel en een conjunctureel probleem. Structureel wordt het onderwijs geconfronteerd met een dalend aantal leerlingen als gevolg van demografisch gedrag, waardoor het geboortecijfer in korte tijd sterk terugloopt. Een conjunctureel probleem wordt veroorzaakt door de economische recessie, waardoor er ook op onderwijs bespaard zal moeten worden. In een maatschappij, die economische sterk groeide bestond er grote behoefte aan steeds beter opgeleiden. Die behoefte is verminderd, zodat thans velen geen passende arbeid kunnen vinden en zelfs de beroepsperspectieven van academisch afgestudeerden ernstig achteruit gaan. Dat betekent, dat de onderwijspolitiek, die zich jarenlang weinig gelegen liet liggen aan een antwoord op de vraag, waartoe alle gemaakte kosten dienden (het ideële doel stond voorop) meer dan ooit geconfronteerd zal worden met een kosten-baten-analyse van alle hervormingsplannen in het onderwijs.
Een van de meest opvallende reacties op de ontwikkelingen van de laatste tijd is, dat de kwaliteit van het onderwijs weer meer de bepalende factor wordt bij de schoolkeuze. Er is een tendens waarneembaar in de richting van de bijzondere, confessionele en van de neutrale, bijzondere scholen, die meer vrijheid van inrichting van het onderwijs hebben of verondersteld worden te hebben dan de openbare scholen. De confessionele bijzondere scholen, voor welke men in tijden van verdergaande ontkerkelijking een neergang zou verwachten, lijken steeds grotere aantrekkingskracht te gaan uitoefenen op hen, die kwaliteitsonderwijs op prijs stellen. Ze bloeien dus - tegen de verwachting in. Ouders nemen voor hun kroost eveneens hun toevlucht tot bijzondere neutrale scholen. Ze waren er altijd gebleven, in een klein aantal, maar dat aantal groeit nu met de dag. Lange tijd heeft Nederland geleefd met een schoolsysteem, waarbij de kwaliteit van het onderwijs op de verschillende niveaus nagenoeg gelijk was. Oude tijden lijken nu te herleven, volgens andere principes en in een andere ordening, maar toch: het bijzonder onderwijs neigt er toe elite-onderwijs te worden en het openbaar onderwijs inferieur.
Misschien moet men de conclusie trekken, dat het op den duur meer profijt oplevert als de mammoet van het onderwijs zichzelf voortdurend één centimeter verplaatst, met daarbij kleine bijsturingen, dan dat hij gedwongen wordt binnen korte tijd tien meter van richting te veranderen.