Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Uitvaart. Wij dragen hem uit: zijn tijd is daar. Breng aàn uw kransen Van schoone gedachten En daden; laat glansen Wat ge onder hem wrocht als hulde op zijn baar; Zacht roeme Uw mond zijne weldaân; elk woord zij een bloeme Voor 't doode Jaar. De middernacht laat hoog in de lucht Zijn sterren branden Bij de uitvaart des dooden; Onzichtbre handen Breidden zacht het sneeuwen doodenkleed uit. Heur leden Gehuld in de rouwwade, sussen de steden Haar wielgerucht. [pagina 141] [p. 141] Vreeze des doods de aarde overspreidt.. Voor eene seconde Neigt zich in rouwe Alles in 't ronde, Voelt naadren 't Onzegbre, Groot-stille Nacht, Verborgen In schaduw der heemlen, een nacht - zonder morgen? - Huivrend verbeid. Treê zacht tot de baar. Waar blijft uw groet? Stom zijn uw lippen En ledig uw handen! Geen trane' ontglippen Uw oogen. Verbitt'ring daarbinnen woedt, Doet sterven Lichtblijde erinn'ring in de vlamroode verven Van haren gloed! Gij mort, gij lijdt? Van uw lippen laat Dan vallen uw klagen, Nog eenmaal ontboezem Uw hart zijn vragen.... [pagina 142] [p. 142] Maar - stel u ootmoedig voor 't doode jaar; Hef stille De teere balans van uw eigen wille Tot goed en kwaad. Nu vlij met ons den doode neer In 't stil Verleden. ...Een deel van uw leven Met hem is vergleden! Zaagt gij er vele gaan? Wacht gij er meer? Vol weemoed Herdenk! - En dek zacht en in deemoed 't Graf van 't Weleer. Vorige Volgende