Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Maria Magdalena. I. Zij nadert. Losgegolfd de wrong der haren, Gebogen, deemoedstille, 't matte hoofd, En schuchter is haar tred, en uitgedoofd Het vonklen van haar oog. - Bij tollenaren Toeft Hij, wiens woord haar toeruischte uit de scharen. Hem wil zij zien, die háár zelfs troost belooft..., Daar treft Zijn blik den hare en zij gelooft: Hij komt om het verloorne te vergaren! Gezegend Hij, wiens roepstem zij mocht hooren. - Maar snikkend aan Zijn voeten zinkt zij neer: Zij ziet zich zelf besmet als nooit te voren. De nardus vloeit; haar tranen vloeien mede... Glanzend is Zijn gelaat bij 't ernstig teer: ‘Vergeven zijn uw zonden. Ga in vrede.’ [pagina 98] [p. 98] II. Hij aan het schandhout, Hij, de schuldelooze, Wiens voetstap vrede brengt! Mijn Heiland, Gij Gemarteld en ik, zondaresse, vrij! Wee mij, dat ik ze aanschouw, de duldelooze Ontwijding! - Neem mijn leven, 't nuttelooze, Voor 't zijne, beulen!.. Waarom aarzelt gij? .... Niemand, die luistert. O, mijn stemme, gij Riept vroeger toch niet vrucht'loos tot de boozen! Heer, ik kan niets; 'k heb zelfs geen tranen meer Voor u, die mij hebt opgericht ten leven. Ik durf niet weenen - 't Is mij of mijn vingren Die doornenkroon u om het voorhoofd slingren. Of Gij door mij lijdt.... Ik, ik heb misdreven, Aan mij de schuld en - Gij betaalt ze, Heer!’ Vorige Volgende