Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Hoog begeeren. Mijn voeten schrijden op donkere aarde Mijn geest wil wijlen in sterrengaarde. Ik stijg met de vooglen vleugelver; 'k Aanroep bij name ster na ster. Die laten mij heilig heil aanschouwen: Oogsten van troost in Liefde's gouwen. Ik zwerf langs Zeeën, die zilvrig stroomen Langs blanke landen, waar Droomen droomen. In glansgewaden zacht zich kleeden Gedachten die mijn ziel betreden. Dan wordt mijn ziele een lichte zale, Waar haar woorden bloeien, haar oogen stralen. [pagina 95] [p. 95] 'k Zie biddend op tot haar schoon gelaat, Tot alles in hare glorie staat. En ik, in needrig maagdekleed, Neig de knieën tot dienen gereed. Kon ik maar dienen U, hooge reine Glansgedachten! die om mij schijnen. Kon ik maar maken mijn woordeklanken Ruischende garven van vonkespranken! Die zouden wel gloren door smartenzwart Voor zoekend oog en angstig hart. Of dat zij waren als vedelsnaren Wier zingen droeven dag doet klaren. Of dauwedrupkens in kuischen luister Koelend der wonden bloedend duister. [pagina 96] [p. 96] Of kleine stille stem die gaat, Waar maar een deurkiertje openstaat, In 't hartchuis en blijft daarbinnen - Bescheiden gast die men moet minnen, Wijl warm zij spreekt in wijs beraad. Vorige Volgende