Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Poëzie. Vóór mij een blanke vlakte, teer stillicht Droomend daarover; in dat droomrig-fijn, Op hoogen troon van marmer, sneeuwigrein, De Heerlijke met schittrend aangezicht. En plechtig trad tot haren glorieschijn, Vonkling van liefde en hulde in 't oogenlicht, Een stoet van paladijnen, hooggericht Hun offerschaal vol purperen hartewijn. Dan, als zeeruischen over zomerstrand, Ruischten hun zangen, weeldediep, teerhoog, Of brekende met dondergroot geluid In vlammenpassieën van schoonheid uit. En zeegnend, over allen heen, bewoog De Lieflijke, lichtplengend, hare hand. Vorige Volgende