Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 1
(1923)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekendHoofdstuk III
| |
[pagina 539]
| |
bourgondischen prelaat gekomen, de eerste schrede ook hier op de baan, die tot annexatie moest leiden. De van den machtigen hertog in vele opzichten afhankelijke pauselijke stoel legde ook hier geen moeilijkheden in den weg, ja begunstigde de uitbreiding van het gezag des nieuwen kerkvoogds in niet geringe mate door hem te ontslaan van alle verplichting om met zijn Staten in overleg te treden. Zijn echt bourgondische minachting voor de volksrechten in dit opzicht hadden den bisschop hiertoe gebracht. Doch dit streed met de dierbaarste voorrechten van de Luikenaars, vooral met de instelling van het Tribunal des XXIIGa naar voetnoot1), het palladium der luiksche vrijheden, dat ook onder Heinsberg was blijven bestaan. Onder leiding van Raes van Heers en Surlet de Chokier stond de stad Luik op en zette den landsheer af, als vanouds tot ‘mambour’ verheffend den markgraaf van Baden, hun door den franschen Koning, die heimelijk hulp beloofd had, voorgedragen (1465). Met dit verzet tegen den bourgondischen bisschop en de aansluiting bij Frankrijk begon de voor Luik noodlottige tijd der bourgondische oorlogen. Reeds dadelijk versloeg de graaf van Nassau de Luikenaars bij Montenaeken en noodzaakte hen hertog Philips als ‘erfmambour’ van het bisdom te erkennen. Daarmede had eigenlijk de onafhankelijkheid van Luik opgehouden. De met fransche hulp en door aanstoken van fransche agenten herhaaldelijk ondernomen pogingen om zich aan het bourgondische juk te onttrekken werden op vreeselijke wijze onderdruktGa naar voetnoot2). Eerst Dinant, dat gruwelijk verwoest werd; daarna St. Truyen, Tongeren en eindelijk Luik zelf werden bedwongen. Het ‘perron’ van Luik, symbool der luiksche vrijheden - een zuil, waarop een dennenappel - werd in 1467 ten teeken van de vernedering der Luikenaren naar Brugge gevoerd door den overwinnenden Karel den Stoute, die een nieuwen opstand in het volgende jaar door verwoesting van Luik op dezelfde wijze als vroeger van Dinant met bloedige wreedheid strafte. Sedert was het vernielde Luik in doffe verslagenheid onderdanig, totdat de dag van Nancy ook hier verlossing bracht van de bourgondische overheerschers, die eenvoudig den bisschop op zijde hadden gezet en het land als een wingewest regeerden. Hertogin Maria had aanstonds haren neef weder zijn bisschoppelijke rechten, ja zelfs het luiksche ‘perron’ moeten teruggeven. En de Luikenaars kregen meer dan dat: hun oude regeering, hun privilegiën, hun Tribunal des XXII in volle machtsvolkomenheid. Willem van der Marck-Aremberg, de woeste ‘Ever der Ardennen’, die den bisschop te voren had beoorloogd, kwam in schijnbare vriendschap met hem evenzoo in zijn oude bezittingen terug en scheen een invloedrijk raadsman van den luikschen vorst te zullen worden. Louis verhief hem tot kapitein zijner lijfwacht, mambour van Luik en bevelhebber van zijn sterkste sloten. Het bleek weldra, dat met dezen woesteling geen vrede te bereiken viel. Hij lag spoedig met den bisschop en met een groot deel van den luikschen adel overhoop, knoopte geheime betrekkingen aan met Lodewijk XI, werd verbannen en begon toen een vreeselijke guerrilla in de onherbergzame Ardennen, waar hij te Sédan en Bouillon zijn vaste punten bezat. Bij een aanval op Luik versloeg en doodde hij den bisschop, die hem te gemoet was getrokken (1482). Van der Marck's plan om thans een zijner verwanten op den bisschopsstoel te plaatsen mislukte. Met toestemming des Pausen verhieven de kanunniken Jan van Hoorne tot bisschop, zeer tegen den zin van Van der Marck. | |
[pagina 540]
| |
Daarmede ving een tijdvak van onrust aan, dat tot 1492 duurde. De ‘Ever der Ardennen’ werd op bevel van aartshertog Maximiliaan en met toestemming des bisschops in 1485 verraderlijk overvallen en te Maastricht onthoofd, doch zijn broeders begonnen nu tegen het bisschoppelijk gezag een hevigen opstand, die jaren lang weder het luiksche land teisterde en het dreigde te wikkelen in den fransch-bourgondischen erfkrijg, waarvoor het land zoo bij uitstek geschikt gelegen was. Luik kon de brug worden, waarover van weerszijden de legers zouden optrekken, en de nabijheid van het anti-bourgondische Gelre was in dat opzicht voor Frankrijk een reden te meer om te trachten de oude vriendschapsbetrekkingen met het bisdom te onderhouden. Met het vorstendom der Van der Marcks om Sédan en Bouillon, waar deze erfvijanden van Bourgondië muurvast gezeteld waren, vormde Luik een onschatbare positie voor den franschen Koning. Gelukkig voor de zelfstandigheid van het bisdom hebben de Luikenaars de gevaren van hunne geografische ligging spoedig ingezien en in 1492 besloten voortaan een neutrale houding tusschen de beide oorlogvoerende partijen aan te nemen. En Frankrijk èn Bourgondië hebben dit besluit goedgekeurd en den daartoe betrekkelijken ‘paweilhar’ erkendGa naar voetnoot1). Daarmede is de luiksche neutraliteit - het woord zelf wordt toen gebezigd - in de bourgondisch fransche oorlogen der 16de eeuw voorbereid en de eerste voorwaarde voor den wederopkomenden bloei des lands vervuld. Daardoor alleen heeft Luik zich kunnen verheffen uit den deerlijken toestand, waarin de bourgondische verwoestingen en de veeten het land hadden gebracht. De verheffing van Erard of Everhard de la Marck, neef van den ‘Ever’, tot bisschop (1506-1538) bij den dood van Jan van Hoorne verzekerde de rust in het land zelf. De nieuwe bisschop toonde zich geneigd om de neutrale houding van zijn bisdom te bestendigen, al kon hij zich niet ontveinzen, dat Maximiliaan, toen regent voor den jongen aartshertog Karel V, verstoord moest zijn over zijn verkiezing. Maximiliaan had liever Jacob van Croy, uit het bekende aan de bourgondische belangen verknochte nederlandsche geslacht, gekozen gezien, den bisschop van Kamerijk, welk bisdom ook reeds sinds geruimen tijd onder bourgondischen invloed stond. Everhard was inderdaad een oprecht vriend van Frankrijk, den beschermer en bondgenoot van zijn familie, doch bleef aanvankelijk in het belang van zijn bisdom aan de neutraliteit vasthouden. Maximiliaan verzoende zich ten slotte met zijn optreden, wetend van hoeveel belang deze neutrale houding ook voor de Nederlanden was, en wachtte zich wel de luiksche onzijdigheid te schenden. En de beide landvoogdessen, Margaretha en Maria, die in de eerste helft der 16de eeuw de Nederlanden regeerden, volgden geheel dezelfde politiek, die de voorzichtigheid gebood. Zelfs de vriendschappelijke raadgevingen van den bisschop aan de fransche regeering, die de leden der familie Van der Marck onder hare eerste legeroversten teldeGa naar voetnoot2), werden door de brusselsche staatslieden door de vingers gezien: zij wisten, hoe gevaarlijk de Maasvestingen konden worden als brug tusschen Frankrijk en het altijd onbetrouwbare Gelre. Eerst sedert 1518, toen Frans I de familie Van der Marck verbitterde door de verheffing van Everhard tot kardinaal te beletten, wendde deze zich van Frankrijk af en sloot zich door een defensieve alliantie bij de bourgondische regeering aan. De tegenzin van de luiksche bevolking tegen de Bour- | |
[pagina 541]
| |
gondiërs werd daarbij met moeite door den bisschop overwonnen. Dit zou zeker niet gelukt zijn, wanneer de Luikenaren iets geweten hadden van het geheime verdrag, dat op denzelfden dag als de alliantie (27 April 1518) te St. Truyen geteekend werd en waarbij de Van der Marcks tegen groote geldelijke en andere voordeelen niet alleen beloofden hunne steden, zoodra hun geslacht uitstierf, te zullen overlaten aan het Huis van Bourgondië, doch de bisschop bovendien verklaarde zijn bisdom bij zijn aftreden of dood in handen te zullen brengen van een opvolger, aangenaam aan Karel V of diens opvolger, en zijn bevelhebbers in de vestingen bij eede te zullen verplichten hunne posten bij zijn dood alleen over te geven aan den heer van Sédan of een vorst, aangewezen door Karel V en de luiksche StatenGa naar voetnoot1). Daarmede maakte de neutraliteit plaats voor een inniger verhouding tot de Nederlanden, die evenwel nooit tot een openlijken oorlog van Luik met Frankrijk leidde. Wel viel Robert van Sédan, echte naneef van den ‘Ever’, spoedig weder af naar de fransche zijde, maar de verstandige bisschop Everard bleef aan het gesloten verdrag getrouw en was dikwijls een welkome gast aan het hof te Brussel, waar hij thans met zijn raad evenzeer diende als vroeger te Parijs. Hij verkreeg door 's Keizers bemiddeling ook de waardigheid van kardinaal, die hem door Frankrijk was onthouden, benevens de inkomsten van het spaansche aartsbisdom Valencia en andere rijke goederen. Tot zijn coadjutor liet hij zijn kapittel overeenkomstig het geheime verdrag op verlangen des Keizers diens onderdaan, Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen, aanwijzen, een keuze, die ten slotte door den Paus werd goedgekeurd. Doch Cornelis van Bergen, hoewel in de keuze berustend, leefde rustig van zijn rijke inkomsten uit kerkelijke goederen en had in het hooge ambt niet den minsten zin. Hij deed zijn uiterste best om den Keizer en de landvoogdes Maria te bewegen hem door een ander te vervangen. Nog voordat het zoover kwam, overleed Everhard (1538) en de heer van Zevenbergen moest gedwongen worden om zich naar zijn bisdom te begeven. Deze bisschop tegen wil en dank heeft zes jaar lang het ambt waargenomen, onder voorwaarde dat men zoo spoedig mogelijk een opvolger zou benoemen om hem te ontheffen van de onaangename taak, die hem aan het rustige en vroolijke hofleven te Brussel onttrok. Er waren er genoeg, die op het vette ambt belust waren: de toenmalige bisschop van Utrecht en de jonge kerkvoogd van Atrecht, de later welbekende Antoine Perrenot, heer van Granvelle, waren onder de candidaten. De laatste is zeer ernstig in aanmerking gekomen maar werd ten slotte door George van Oostenrijk, bisschop van Brixen in Tirol, een bastaard van keizer Maximiliaan, op zijde gedrongen.
Het is duidelijk, dat onder deze opvolgers van Everhard Van der Marck het bisdom feitelijk in handen der brusselsche regeering was en dat de franschgezinde neigingen der luiksche bevolking dikwijls veel te verduren hadden. Noch de stokerijen van geldersche of fransche agenten noch de ontevredenheid der Van der Marcks brachten intusschen Luik tot een opstand tegen het feitelijk het bisdom beheerschende bourgondische gezag: de voordeelen der zoogenaamde neutraliteit waren te groot om ze op te geven voor de onzekere kansen van een krijg tegen het machtige Bourgondië, hoe verlokkend ook de aanbiedingen van Gelre en Frankrijk soms klonken. In 1542 alleen was er bij de luiksche Staten een oogenblik van aarzeling, die door de handige diplomatie van landvoogdes Maria evenwel spoedig werd | |
[pagina 542]
| |
overwonnen. Men hield te Luik vast aan de alliantie van 1518, hoe gaarne men overigens weder ten volle tot de vroegere werkelijke neutraliteitspolitiek was teruggekeerd. Luik bleef intusschen altijd min of meer ‘tusschen hamer en aambeeld’Ga naar voetnoot1), zooals de kanselier van Brabant zeer juist zeide; een positie, die niet kon nalaten de ergernis op te wekken der Van der Marcks, wier familieleden nog altijd in verschillende deelen van het bisdom zeer invloedrijk waren doch thans in de regeering van het land weinig te zeggen hadden. Een samenzwering, door eenige luiksche edelen en burgers gesmeed om met hulp der Van der Marcks de stad Luik in fransche handen te brengen, werd in 1543 bloedig bestraft: de voornaamste leden der gecompromitteerde familie moesten het ontgelden en zagen hunnen invloed gebroken. Hun aanzien is sedert gedaald, hun macht voorgoed vernederd. Te Sédan hebben de Van der Marcks nog tot het begin der volgende eeuw geheerscht, terwijl de luiksche tak in Willem van Lummen of Lumey, den bekenden Watergeus, nog een berucht vertegenwoordiger heeft gevonden, die aan de traditiën van zijn rumoerig en woest geslacht trouw gebleven is.
De ‘voogdij’ van de regeering te Brussel over het bisdom, ‘tutelle intelligente et autoritaire’Ga naar voetnoot2), door Maria van Hongarije met vaste hand gevoerd, heeft Luik nu en dan ook doen deelen in de verwoestingen, door de fransche benden op de grenzen der nederlandsche gewesten aangericht - verwoestingen, die door de oprichting der vestingen Mariembourg, Philippeville en Charlemont niet konden worden belet. De eindvrede van Câteau-Cambresis in 1558 was dan ook voor Luik van groot belang en Robert van Bergen, de nieuwe van de brusselsche regeering afhankelijke prelaat, die hier juist George van Oostenrijk was opgevolgd, haastte zich om het verdrag van 1518 te vernieuwen en aan koning Philips II zijn goede gezindheid te betuigen. Evenmin als zijn in 1564 opgetreden opvolger, Gerard van Groesbeek, die trouwens in het eerst niet door den Koning was gewenscht, waagde hij het zich te verzetten tegen de machtige monarchie, die bij de minste neiging tot ongehoorzaamheid gereed stond om het bisdom zelfs de nog bewaarde geringe mate van zelfstandigheid te ontnemen. Luik heette nog altijd vrij en de bourgondische regeering, welbekend met de hardnekkigheid van de anti-bourgondische neigingen der luiksche burgerij, wachtte zich wel deze te verbitteren door op een formeele aanhechting aan te dringen. Karel V had het reeds gezegd en zijne opvolgers bleven er naar handelen: ‘trop mieux les aimait avoir ses bons voisins et amis que ses propres sujets’Ga naar voetnoot3). Men mocht nu en dan twisten over tollen en grensrechten, over jurisdictie in grensplaatsen, zoo moeilijk te vermijden bij het grillig door elkander loopen der beide landen aan alle zijden, vooral over de wederzijdsche rechten in Maastricht - ten slotte was er van beide zijden te veel, wat voor het behoud der neutraliteit pleitte, om deze te doen ophouden, hetzij door een annexatie van den eenen, hetzij door een vijandige houding van den anderen kant. Mits Luik deed, wat de brusselsche regeering wenschte, was hierin geen verandering te wachten. Het lot van Luik was ook dat van de oude abdijen Stavelot en Malmédy met hun vrij uitgestrekt grondgebied ten noordoosten van Luik; zij zetten haar van de wereld afgezonderd leven kalm voort als geestelijke landen, behoorende onder het Duitsche Rijk. |
|