Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne
(1663)–Joan Blasius– AuteursrechtvrijSluyt-Sang.EEn Dichter, die te midden van de Goon
En menschen is gestelt, schijnt als bewoogen
Met Geesten van een Goddelijk vermoogen.
Waar uyt hy 't sijner tijd, bequaame loon
En vruchten van onsterff'lijkheyd geniet.
Mijns oordeels voegt die kundschap Rechts-Geleerde
En Reedenaars voor al, So men begeerde
De reeden, hoor, Quintilianus bied
Ons deese aan; om dat de Geesten, die
Door daag'lijx Rechts-geschil voor 's Heeren bankken
Als afgeslooft sijn, door de Vaarse-klankken
En wondre lieflijkheyd, die 'k daar in sie,
| |
[pagina 359]
| |
Weer worden opgewekt en als verfrist.
Voegt Zonaras hier by, wiens blaadren leeren,
Dat Vorst Konstantius geen andre Heeren
Voor sijn Rijx-Raaden koos, dan die hy wist
Dat neevens kennis van sijn staat en 't Recht
Ook brave Dichters en Rijm-schrijvers waren.
Hiarnus, een der Rechts-geleerde schaaren,
InGa naar voetnoot† Deenemarkken wierd self toegelecht
De kroon van Frotho, derde van die naam,
Deensch Koningk, tot een loon van sijn Rijm-Reeg'len,
Waar mee hy 't Graf des Koningx quam beseeg'len.
Dus stemt Apollo met Astraea saam.
't En is mijn voorneem niet der Dichtren lof
Hier af te maalen, noch haar nuttigheeden,
Noch haar vermaak, noch wondering t'ontleeden;
Maar om te toonen, hoe men my so grof
Belastert, dat ik ben een Vaarse-slaaf,
En maak te grooten werk van Poësye,
In allen schijn, of ik 't Recht ter zye
Onwaardig stelde; daar ik echter draaf
Na Rechts-Geleertheyd, noch haar oeffenplicht
Ter weereld noyt heb achter-weeg gelaaten;
Ik haat dan alle die mijn Recht-kund' haaten,
Om mijn Latijns, Griex, Deens en Tweeduyts Dicht,
| |
[pagina 360]
| |
Op deese wijs leef ik in Poësy.
Op deese wijs pleeg ik mijn Rechts-verschillen.
Op deese wijs kunt gy mijn haaters stillen.
Seg ook, mijn Vriend, aan d'arge Momus vry,
Dat ik mijn Rechts-Geleertheyd voor de Vrow,
En Poësy voor haar Staat-Juffer how.
Meditando.
Joan Blasius, Advt. |