Aan Mijn Heer en Oude Vriend Mr. Gysbert Kriex,
Meester der vrye Konsten, voormaals Schout van Loopik en Loopikker Kappel, tegenwoordig Kanunnik van St. Marie Kerk, en Advokaat voor den Ed. Hove van Utrecht &c.
Te jam convincar Judice turpis ego.
MEent gy aaloude Vriend
Dat schoone Celestyn niet schoon genoeg en is?
En dat sy niet verdient,
Dat ik de koffer van mijn Harts geheimenis
Voor haar ontsluiten sow?
Waant gy die Nymf onwaard, dat ik mijn Poësy
Om haare min ontvow,
En wij dien Engel in d'onsterffelijkke ry?
O KRIEX wat raad gy mis!
So d'afgunst u niet drijft, noch minne-nijt u trekt,
So wed ik, dat het is,
Om dat een andre Maagd uw oogen heeft bedekt.
[pagina 311]
[p. 311]
Gebruik mijn oogen eens, en sie mijn Engel aan,
Ik weet, haar schoonheid sal u doen verwondert staan:
En gy sult seggen dat mijn schoone Celestyn
Verdient geen Maagd allen, maar een Goodin te sijn.