Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] W. Inbeelding. Wys; Windeken daar het bos af drilt. 1 NYmphje so dra my uw gesicht Had getroffen met een schicht Most ik suchten, Gy gingt vluchten, Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat, en dunkt my niet. 2. Moet ik dan stikken in mijn smart, Die door u veroorsaakt ward? Moet ik schreyen, En gy scheyen? Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat en dunkt my niet. 3. Hebtge gevallen in mijn klacht? Word door traanen eens versacht, Loop niet schuilen In de kuilen. Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat en dunkt my niet. 4. Dat men u houd voor een Goodin, Schoot u dat noch nimmer in? Hoor mijn rijme Eer ik swijme. Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat en dunkt my niet. [pagina 192] [p. 192] 5. 't Weygeren moet niet altijd sijn, Dat verdriet my Celestyn, Dat is moeylijk, En verfoeylijk. Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat en dunkt my niet. 6. Heb ik u niet getrow bemind, Schoon ik geene weermin vind? Kom, kan 't weesen, My geneesen. Maar nochtans hoe seer gy vlied, Dat gy my haat en dunkt my niet. 7. Fidamant klaagde dus in 't woud, Daar sich Celestyn onthoud, Heel begeerlijk, En heel deerlijk. Maar nochtans hoe seer sy vlied, Dat sy hem haate docht hem niet. Vorige Volgende