Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Nacht-klacht. Wys; Si vous ne voules me guerir. 1. HEt Maandje met haar fakkellicht, En tintelende Star-geweemel, Pronkten aan den Heemel In een vol gesicht, De gansche weereld lag in rust, Toen Fidamant sich vond uit min belust, Omtrent de deur te sijn Van sijne Celestyn. 2. Daar is, sey hy, de drempel van Dien Engel, die ik so beminne, En met hart en sinne Neederig bid an. Daar word haar Kamers venster trans Bespiegelt van de heldre Maane-glans, De flikkert door het glas, Och! die daar meede was! 3. My dunkt, ik sie haar rusten in Haar leeger-koets op tijk van Roosen, Om daar te verpoosen Haar bestreede sin. Hoe slaapt haar peerle-hand daar by Op purpre deekkens van Japonse zy! Haar aasem uyt haar mond, Rickt als een amber grond. [pagina 183] [p. 183] 4. Haar oog-geflonkker bergt sich wel Doch echter schiet sy door haar oogen Pijlen van vermoogen In mijn Harte wel. Al slaapt sy schoon, sy spaart my niet, Om met dien blixem my een siels-verdriet Dat ik moet kankkrend voen, Onendig aan te doen. 5. Sy siet wel in haar droomen, hoe Ik voor haar bed als schim ga waaren, En om eens te paaren Nimmer-meer ben moe. Maar och! of ik al sucht en steen, Sy lacht, en wijst my af, en roept al; neen, Ik heb met uwe brand Geen meely Fidamant. 6. O Phoebe stel my aan uw zy, 'k Sal u dat Amstel-Nymf je wijsen, Dat gy self sult prijsen, Daar ik so om ly. Indien ik eens de Maan mocht sijn, Ik sliep ook op het dons by Celestyn En baade spijt de Son, In sulk een vreugde-bron. 7. Maar och! nu al mijn wensch niet baat. Om Celestyn by u te koomen, Laat ik u vry droomen Tot den daageraad, [pagina 184] [p. 184] Doch meld my als gy wakker sijt, Op dat mijn Hart niet ga sijn seegen quijt, Dat is uw Mondjes dow, Waar door ik 't leeven how. Vorige Volgende