Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] XVII. Kusje. Hy wil haar tegen haar wil kussen. MYn licht, mijn wellust, ey, Mijn hooning-graat, mijn dolligheeden. Laat toe, laat toe op mijn gebeeden Dat ik de glôende key Van mijn gemoed en hart, (Dat sijn uw Oogjes) kussen mag. Laat, laat my kussen, so ik plag Uw haartje, datter tart De haaren van Apol. God Bacchus self doet sijn paruykke, Die goud is, voor uw vlechten duykke, So Goud en Silver vol. ô Al t'ondankbre Maagd! O al te wreede! weygert gy Die kleene loon, uw dichter; my, Een minnaar die d'er klaagt? Of weygert gy misschien Aan my door Jok die lekkernijen? Om 't geen gy eyst door tegenstrijen Te schijnen meer te bien. Ik grijp uw Rif dan aan, En sal u tegen wil en als, Mijn armen sling'ren om uw hals. So lang ik ben voldaan. Ik sal mjn mond op d'uw, Mijn Lipjes op uw Lipjes drukken, Al weygert gy my die gelukken. [pagina 26] [p. 26] Al sijt gy noch soo schuw, Al worstelt gy met kracht, En dreygt my met verstoorde taal, 'k Sal u doch kussen duysentmaal En meer noch onverwagt. Al bijt gy my verwoed, Of met uw nagels krabt mijn weesen. Ik sal uw mond noch vingers vreesen. Hoe meerder gy dit doet, Hoe scharper gy my bijt, Hoe scherper kusjes ik uw geef, Hoe meer ik aan uw Lichaam kleef, Hoe meer gy wort gevrijt. ô Hooning soet gevegt! ô Serrep-soete Tande beeten! Wilt gy my meer geluk toemeeten, Kom Celestyn ontsegt, En 't kussen my verbiet Wen ik uw bid, op dat ik krijg, En kus te roof en door die krijg Mijn roof goed bly geniet. Vorige Volgende