Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen
(1684)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 303]
| |
I.DIt Jongetjen is gegenereert, volgens het zeggen, door een inbeeldinge oft fantasie, want de Borgers van de Stad Beiseiglia, gelegen in Pouille, verzekeren dat het is geboren van slechte Ouders. De Vader was genaamt Pieter Antonii Consiglio, en Moeder Elisabeth Nastasia, welke zeggen, dat d'oorzaak van dit Kind was, dat Elisabeth, dragende eenige Laakens om te wassen, op den oever van de zee, om haar kost te winnen, gegaan, was daar een Rivier waar in zy veele Visschen ende Schelpen zag, 't geen zy zich zeer vast in haar gedachte in prente. | |
II.Deze Vrouw herdacht menichmaals het gene zy gezien had, en van haar man bekend werdende, heeft deze inbeeldinge op het Kind zoo veel te wege gebracht, dat het ter waereld quam met het gansche lichaam, ja zelfs zijn Schagjen geschubt; Alleen was het hooft en | |
[pagina 304]
| |
handen ongeschubt; schoon en blank van Aansigt, swartachtig van hair, doch met een blonde paruikjen op; Van den hals het geheele lichaam over van een swarte koleur, die wat gemengelt hier en daar was, teer van leden. Hy was by na als een geschubde Visch. Het onderste van de voeten en het binnenste van de handen, witachtiger. Anders was hy van een menschelijke gestalte, met verscheide koleuren gevlakt gelijk een Schildpad. Was negen of tien jaaren oud, genaamt Bernardyn, heb hem in't Jaar 1683. tweemaal gezien. | |
III.Sijn Moeder over so een Monstreusen geboortige verwondert wezende, hielt hem bedekt en verborgen en onbekend in't geheele Land, heeft hem verscheide maal in het Water gedompelt, hopende dat de schubben daar door mogten afvallen. Zoo haast de verouderde schubben komen af te vallen, komen daar weder andere in de plaats te groeyen. | |
IV.Dit Kind heb ik tot Amsterdam gezien, maar hebbe geen hair aan het lichaam gevonden, dan alleen op het hooft, hebbende swart hair, misschien met de jaaren verandert, met een blonde Paruik op, op alle plaatzen van het lichaam, alwaar de kliertjes van de huid groot waaren, al- | |
[pagina 305]
| |
daar waren ook de Schubben groot, maar alwaarze kleinder gemeenlijk zijn, aldaar waaren ook deze Schubben veel kleinder. | |
V.Soo dat ik oordeele dat deze Stoffe uitgroyde, alwaar de hairtjes in onse huid staan, of op die geen daar het meeste sweet uit komt, gelijk als in die van de handen en voeten, alwaar zy van binnen in veel grooter waaren, als boven op de voeten en handen. In't eerste aansien geleek hy wel een swarte Moor, met een wit hooft. Was noit zo koud als een ander, zeide hy. Was wonderlik omte sien. Ik mein niet dat hy so veel transpireerde als een ander, en dat daarom die swavelige en zoute Stoffe die in ons transpireert in hem tot zulke krakebeenige Schubben wiessen. |
|