| |
Negentiende Hooft-stuk. Van het Neus-bloeden Haemorrhagia Narium gezegt.
I.
Als de Kinderen wat ouder werden, en zich met allerley Ooft-vruchten vervullen, gebeurt het datse een bloed krygen dat vol zuur is. Dit bloed niet konnende door de slag-adertjes van de Neus passeren, om dat het te dik is, zoo werd het door het geduirig aanpersende bloed zoodanig geperst dat het buiten zijn vaten geraakt, en ten neusen uitdrupt. Of om dat dese persinge met eenen een jeukte in de neus veroorsaakt, in welke de Kinderen geduirig met de vinger peuteren, en open krabben. Ook kan het wel gebeuren van uiterlijke oorsaken, als van vallen, slaan, en diergelyke, datʼer eenige vaatjes open geraken, en haar bloed ten neusen uitstorten.
| |
| |
| |
II.
Het bloeden werd somtyds weinig geacht, maar als men overweegt, dat het onse krachten weg neemt, en het bloed zoo schielijk niet weder aangroeit, als het uitloopt, en de Kinders het zoo wel als die van meer jaren zijn, van nooden hebben, zoo is ’t een kostelijke schat, in welke de ziele der dieren woont, of liever zelver is. Ten anderen als men aan het bloeden is, kan men het somwijls zoo haast niet stoppen, als men maar begeert, waar door in een reis zo veel bloeds kan quijt geraken, als men zijn leven wederom door goed eten en drinken kan aanwinnen. Daarom is het bloeden uit de neus zo veilig niet: Want kan niet alleen maken dat men lange zijn krachten mist en ziekelyk is, maar dat men zelfs daar van sterft.
| |
III.
In de Genesinge hoeft men dan te betrachten alleen, dat men het bloeden ten eersten stille, want hier moet meer op de toeval dan op de oorsaak gelet werden. Ten tweeden als de toeval geholpen is, zal men tot de Oorsaak overstappen, op dat het bloeden niet weder kome.
| |
IV.
De Middelen dan om den overval te stillen, zijn andere middelen contrarie, om dat de andere meest uit vlugge en vaste alcalise deelen bestaan,
| |
| |
om het bloed en andere sappen vloeybaar te maken: Maar hier, te weten uiterlyk, doenze het bloed eerder verdikken en stremmen, om dat het gansch onnoodig is dat’er bloed uit de neus uitlekke, daarom moet men door het stremmen, en stollen des uiterlyken bloeds, buiten de openinge een korst van bloed maken, om het gat gelyk als toe te doen droogen, en dan gaat het bloeden over. Ten desen einde zijn de volgende dingen meest gebruikelyk, welke men door de bank Astringentia noemt:
Als
Radices Bistortae. |
Cortices Granatorum, Quercus. |
Bovist. |
Folia Querci. |
Gallae, Nuces Cupressi. |
Mastix, Caphora, Thus,Aloës, Alumen, Bolus, Calx viva, Vitriolum. Spongia, Carbones suberis, Pulvis Foliorum Theé, Terra Vitrioli, Creta, |
Hier van kan men eenige poeders maken, bequaam om in de neus te steken:
Als
Recipe Gallorum, |
Boli, |
Mastichis, aa part. aeq. |
Misce F. Pulvis. |
| |
| |
Of
Recipe Cort. Granatorum, |
Calcis Viva, |
Thuris, aa part. aeq. |
M. F. Pulvis. |
Of
Recipe Carbonis Suberis, |
Terrae Vitrioli, aa drach. unam. |
Caphorae, Grana sex. |
M. F. Pulvis. |
Deze kan men met wat plukzel, of een stukjen spons in de neus steken, en daar in laten droogen. Men kan ook de neus wel met de vingers een tyd lang toe houden, zoo houd het menigmaals mede op.
| |
V.
Om dezen overval te stillen, zijnder ook innerlyke middelen somwyls noodig, die het verdikte vogt vloeybaar maken, en der zelver persinge benemen.
Als
Recipe Caphorae, Grana sex. |
Opii Exiccati, Granum unum |
Salis prunellae, Scrup. fem. |
Aq. Pluvialis, unc. tres. |
Misce. |
| |
| |
Dit kan men lepel-wijs de Kinderen in geven, maar in oudere Persoonen wel geheel.
| |
VI.
Sommige, na dat de lyders lang gebloed hebben, en ze byna van haar zelven vallen, doenze noch een Ader steken, en een menigte bloeds aftappen, en dat noch meer is, zo het dan niet op en houd, herhalen zy de adersteek noch twee of driemaals, even of het bloed, gelyk als water, te bekomen was, waar na de sieken geheele jaaren van doen hebben, indienze de bek daar by niet ingeschoten hebben, eerze herstelt zijn. Ik hebbe gesien dat yemand na vreeslyk te bloeden en aderlaten, al zijn leden door lam bleef, en zo noch tien of twaalf jaar miserabel zijn leven eindigde.
| |
VII.
Sommige hebben een kunsjen datse yemand onversiens koud water in het aangesicht gieten, of doen verschrikken, waar na het bloeden veeltijds achter blyft. De reden daar van schijnt te zijn, datze hier door den omloop van het bloed vertragen, en by gevolg de persinge zoo groot niet kan zijn als te voren was, en lichtelyk kan komen op te houden, want alle schrik ’t zy dat ze van het koud water als anders komt, doet een mindere vloeyinge van geesten zijn, zoo dat de slag-aders zoo zeer niet tot een groote bewegin-
| |
| |
ge werden aangeport: zoo dat het bloed zoo zeer niet meer persen kan, en ten neusen uit loopen.
| |
VIII.
Het Pulvis Sympatheticus dient hier mede niet vergeten, het welke een enkele vitriool is, die sommige noch in de zonne calcineren, en hebben daar een groote superstitie mede: Ik voor my, ik heb’er seer weinig effecten van gesien, en so’er al ymand geweest is, seker so is het door een enkele inbeeldinge, die den invloed der geesten wonderlijk kan regeeren en bestieren: Maar anders doet het ter weereld niet: En meine dat den Ridder Dygbi dit meer geschreven en bekend gemaakt heeft, om yts bysonders te gelykenen als te zijn; Want ik hebbe menigte experimenten van die hy schrijft ten dien insigte gedaan, maar bevinde de meeste vals te zijn, en niet waardig om gelesen te werden: Sijn dingen zijn goed voor die gene, die meer door inbeelding wijs zijn, als door ware reden.
| |
IX.
Noch isser een superstitie ontrent het essen-hout, het welke in het teiken van Aries, of als andere versekeren in het teiken van Taurus moet gesneden zijn, juist op dat ogenblik, wanneer de Son in dit teiken komt: Dit houtjen seggense in de hand gehouden of daar op gebloed, doet
| |
| |
terstond het bloeden stillen, doch se gelooven wie het wil, ik geloof het niet, want ik heb een houtjen, dat my een Predicant beschikt heeft, welke het zelver gesneden had, met welke ik noit yts mede heb konnen uitrichten.
| |
X.
Het bloeden ophoudende moet men tot de oorsaak treden, om het bloed van zijn verdikte stand vloeybaarder te maken. Het welke geschied door fijne en vlugge souten, waar van we te voren soo veel gesproken hebben, datwe het hier niet weder sullen ophalen.
| |
XI.
In de levens wet, zal men sich van alle zuur en zout onthouden, en de speceryen maar matig
gebruiken.
|
|