XXXII Hoofd-stuk. Van de groote slek sonder huisjen.
I. In't jaar mdclxxxvii den xxx van oogst-maand sag ik een groote slek sonder huisjen, en bevinde die als de groote kleine slek sonder huisjen. Hebbe gesien dat hy aan de regter syde, agter de hoorns, soo genoemt, een gat heeft, dat sig toe-sluit, daar ik twee en dry eijeren te gelyk heb sien uitkomen, seer doorschynig, hebbende de groote van een groote peper. Ik heb in myn eerste deel aangemerkt, dat de kleine slek eenige holte aan de regter syde van de rug ofte deksel (onder welke hy schuilt) heeft: dat ik in dese mede heb gesien, maar, heb aan de linker tegen-overige syde