veeltyds weinig oeffeninge hebben, het welk d' oorsaak is, dat sy de wormen meer onderhavig zyn, dan personen van jaren.
II. Wanneer dese wormen springen, vouwen sy sig dobbelt toe, en konnen haar dan twee en dry spannen middellyns, ja verder verplaatsen, aardig om te sien, en buiten den aart van vele andere maden, welke loom en traag sijn.
III. Wanneer sy nu groot genoeg syn, veranderen sy in kleine roodagtige tonnekens, die eenige tyd daar na in kleine swarte vliegjes veranderen.
IV. Ik nam dan mdcixc tegens de winter een gedeelte Goudse kaas, die vol wormen was, en deedse in een glas, de wormen bleven de geheele winter lang over, sonder sig veel te