XXXIII Hoofd-stuk. Van de nederlandsse tuin-slekken met huisjes.
I. Dese bevind ik dat sy eenige jaren konnen leven, kruipende der winters in d' aarde, hebbe in de na-somer eenige onder een glas geset voor myn venster, welke de sterke vorst des winters deurstonden, want als het doeide, begonden sy rontom het glas te kruipen.
II. de koleur van de slek-huisjes, bevind ik verscheiden te wesen, sommige syn geel, bleik-geel, roodagtig ofte witagtig. dese hebben onder aan een bruine band, ofte somtyds een die niet merkelyk is. andere hebben rontom haar huisjen verscheide brui-