na weinig tyds kastanie bruin wierd. dit popjen dan bewaarden ik tot het jaar daar op volgende, uit welke den eersten van hoi-maand, een schoonen uil was voortgekomen.
IV. ik stak hem dan aan een speld, maar was soo weeldrig, dat hy haast syn vleugels in stukken sloeg, kruipende al om en om de speld. het popjen, daar den uil uit gekropen was, was vol grauwe dons, welke uit de opengedane doos, stoof. den uil liet ook een droppel vogtigheid vallen, dat sekerlyk syn saad was. Den uil die Goedaart verbeeld heeft, is wel niet quaad, maar de merkelyke geele of asgrauwagtige vlekken aan de tippen van de opper-vleugels, syn niet kenbaar