Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2
(1688)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
op de sonnebloem had sien sitten, kroop hy op het laats selfs in de sonnebloem, uit welke hy na twee dagen, weder uit quam, en sat onder een blad; misschien dat hem den regen verveelde, die in dese bloem gestort was. den 25 van Oogstmaand 1687. nam ik hem in huis, schilderde hem af, en versorgde hem van eten, om syn veranderinge af te wagten. II. syn koleur was bleik-groen, van onderen aan de syden des buiks geelagtig. het lighaam was gekorven met bleik-gele ringeties. het boven-lyf met kleine swarte en witte stipjes beset. aan 't voor-lyf waren ses scherpe pootjes; aan 't midden-lyf vier paar | |
[pagina 55]
| |
stompe, en aan 't agter-lyf twee paar stompe. Hy was wel leui en traag, daar hy sat en was, bleef hy, sonder sig weinig te bewegen. III. in't laatste deser maand, sette hy sig tot veranderinge. synde den eersten van Herfst-maand tot een swaart popjen verandert. hy spon sig in een huisjen met syn quyl, knagende onderwylen eenige stukjes van het doosjen, daar hy het doosjen mede bemuurde. dit huisjen maakte hy onder een blad van de stok-rosen, maar was seer dun van weefsel. IV. den 18 van wiedemaand 1688. is daar een kastanie-bruinen uil uit voort gekomen, hebbende op yder vleugel een orangie | |
[pagina 56]
| |
koleurige vlek, met een witte, dog niet regelmatige, Linie op yder vleugel onder aan. hy sat seer stil sonder sig te verroeren; wy mogen hem dan wel met regt den slapenden Leujaart noemen. N. de rups, Leujaart genaamt. O. 't popjen. P. den uil. |
|