| |
Het XVI. Hoofd-Stuk. Van de Pest en Pestige Koorsen.
AFgehandeld hebbende de Brandige- en Bluts-Koorsen, treden wy een graad hooger, namelijk, tot een der zwaarste Bezoekingen Gods, die niet een mensch alleen ten graave doet nederdalen, maar geheele Legers, Schepen en Landschappen. De Goddelijke oorzaken der straffe, die wy door de gramschap Gods meer verdiend hebben, zullen wy hier niet ophalen, alzoo zulks de God-geleerden toekomt; maar hier past my alleen te verklaren d’ oorzaken der Pest, zoo als ons die lighamelijker wijze voorkomt, welke ook de werktuigen zijn die God gebruikt, om den mensch te straffen.
De Koors by de Pest vervoegd zijnde, is al
| |
| |
van eene wijze als de Brandende Koors, Bluts, en Peper-koorn; maar door de Pestige ofte Quaadaardige komen door de besmettinge veele Lijken, soo dat by na geheele Steden uitsterven: en gantsche Legers ten graave gaan.
d’ Oorzaken van deze Koorsen zijn ook van de voorige zeer verschillig: want hier moet een algemeene oorzaak zijn, die wy alle in het algemeen gebruiken, en wat is ’er algemeender dan de logt, die geen mensch ooit kan misschen: dit zoo zijnde, moet men vast stellen, dat de logt, voor zoo veel die in zijn zelven logt is, d’ oorzaak niet kan wezen; want die is zuiver, en om den adem te vervorderen onbequaam: maar daar zijn veele deeltjes, welke door de Zonne-stralen, in de logt tot de hoogste Wolken toe opgebeurd werden: deze deeltjes zijn van alderley figuur, welkers welgesteldheid, ons wel doet ademen, en ons Bloed en geesten het leven geven: en dat dit waar is, bewijzen de glazen, daar men een dier in doet, welke, zoo men door konst deze deeltjes uit de glazen pompt, zal het zelve aanstonds sterven: item als men verre boven de Wolken opklimt, zal men niet konnen ademen, zijnde een klaar bewijs, dat de deeltjes, welke in de logt omzwerven, ons het leven geven.
Zoo nu deze logt, in plaats van bequame
| |
| |
deeltjes, veele andere ontfangt, welke ons Bloed vyandelijk zijn, en deszelfs geesten vervalst en verstikt, zoo moet het ook wezen, dat veele menschen dezelvige in-ademende, ook haar Bloed en geesten bedorven werden.
Waar uit komen dan nu dusdanige wanschikkelijke deelen voort, dan uit den Aard-kloot zelfs: als wanneer eenige Meeren en Moerassen met Visch komen stille te staan, de Visch te sterven komt, de Wateren te stinken en te bederven: welker stinkende deeltjes opgetrokken zijnde en in-geademd, een gantsche Natie vergiftigd. Dit zy niet alleen gezegt van Wateren en bedorve Visschen; maar ook van verslage Legers, wanneer menschen en Paarden onbegraven blijven, zoo komen zy door haar stinkende deeltjes de gantsche logt te bezwalken en met vyandelijke deeltjes te vervullen.
Hier by voegd men nog d’ Aard-bevingen, bersten van Bergen, &c. waar uit niet alleen een lang verborge en bedorve logt komt uit te bersten, maar die menigmaals met Quik-zilverige en Arsenicale ofte Rotte-kruids deeltjes zwaarlijk vervuld is; welkers in-ademing ons Bloed en geesten tegenstrijdig is.
En al is 't zaake men de Pest niet veel in de koude Landen, en in de over-koude Landen nooit bespeurd werd, zoo gebeurd het egter
| |
| |
dat die door besmettingen, (het zy door over-voering van goederen uit Turkyen als elders, ofte door het overwaaijen van Winden, door Regen, Mist, &c.) uit verre gelege besmette Gewesten komende, ons die quaale over den hals brengen.
Laat ons nu eens zien d’ oorzaak der Besmetting: zoo weet men, volgens mijn stelling, dat de logt een algemeene oorzaak moet wezen, en dat alle menschen in 't algemeen konnen besmet werden: maar dat zy niet alle te gelijk besmet werden, komt, dat sommige dit fenijn veel beter konnen tegenstaan als d’ andere; en daarom besmet het juist dan ter tijd geen Beesten. Men moet vast stellen dat d’ eene sterker uitwasemd als d’ andere, en by gevolg een woeliger en warmer Bloed heeft: want daar uit leeren wy, dat men in deze besmettelijke Ziekten het zweeten geduurig werkstellig moet maken, en d’ uitwaseming bevorderen. Zoo dan nu iemand in het huis eens Pestigen komt, en schroomagtig is, gebeurd het dat hy mede ligtelijker kan besmet werden, dan iemand, die sterk uitwasemd, en stoutmoedig is. Dat de klein-hertige meest met deze Pest-pijl geschoten werden, komt dat in die tijd of weinig zijn, of als dan weinig afgescheiden werden, alzoo dat deze Pestige vyand ligtelijk zoodanigen Bloed en geesten overmagtig werd. En zelfs zullen luiden,
| |
| |
welke, om de Ziekte te mijden, uit de Stad gaan, daar niet vry van gaan, om dat zy alreeds door de vrees een Pestige dispositie ontfangen hebben, welke zig juist niet aanstonds openbaard, maar al van langzamer hand, want dit komt niet een ieder altijd schielijk over het lijf vallen. Het kan ook gebeuren dat iemand nergens van wetende, deze besmettinge erlangt: dat kan ligt gebeuren, wanneer zijn bloed en geesten soodanigen gesteldheid hebben, dat het ligt in een Koors, en by gevolg in de Pest kan vervallen; en wederom dat andere, die volkomen gezond zijn, daar niet van weten.
Wanneer iemand in eens Pestigen Huis komt, zoo ademd hy die zelfde logt in, welke de Zieke heeft uitgeademd. Het Huis nu van alzulke Pestige deeltjes vol zijnde, geeft in het inkomen als een vlammigheid en hitte: deze logt nu ingeademd werdende, kan het bloed en geesten van de gezonde, ofte die daar voor gaan, zoodanig ontstellen en veranderen, even als dat van de Pestige: en een klein gedeelte is genoeg een geheel bloed t’ ontsteeken: ziet men niet dat een grein opium, een droppel Olie van Kaneel, een grein witte of roode Precipitaat, Muskus, &c. in korten tijd een gantsch Bloed kan ontsteeken? Kan niet een weinig Azijns een gantsche pint Melk veranderen, en deze zuur werden-
| |
| |
de, wederom andere vijf-en-twintig pinten, en zulks tot een overgroote menigte toe? Alzoo kan mede eerst van een klein bederf, allengskens een grooter, en nog grooter voortgebragt werden.
De Teykenen en Toevallen zijn by sommige niet zeer blijkbaar, alzoo men somtijds weinig of geen Koors verneemt, maar zijn als onlustig, quynend en als half vergeven, niet wetende wat haar scheeld. Maar in een volkomene Pest is ’er een brandende Koors, met een onlijdelijke Dorst, en onverdraaglijke Hitte: waar by zig de meeste Toevallen vervoegen in het vorige Hoofd-stuk gemeld, als Hoofd-pijn, Hik, Braken, Buik-pijn, witte of zwarte Sprouw, Hart-vangen, Raazen, Waken, Ongeruste slaap, Vlammige oogen: Trekkingen der Pols: Pest-koolen, Pest-builen het zy een of meer in verscheide deelen des lighaams, meest uiterlijk en ook wel innerlijk: witte blaartjes, &c.
In 't generaal moet men zeggen, dat de Pest gevaarlijk is, en al is 't zake dat de Toevallen uiterlijk voorbarig schijnen te zijn, niet te min, zoo kan men daar niet op vertrouwen.
De Middelen zijn gemeenlijk tweederley, namelijk Verhoedende en Genezende: de Verhoedende zijn, welke het bloed wel doen vloeibaar zijn, en by gevolg een goede uitwazeming
| |
| |
doen hebben: bestaande uit Oliagtige en Balzamique deeltjes, gelijk als daar zijn
De Wortels van Kalmus, |
Angelica, |
Contrajerva, |
Gentiana, |
Galanga, |
Imperatoria, |
Petasites, |
Valeriana, |
Scorzonera, |
Zedoar, &c. |
Schillen van Arangien-Appels, |
Citroenen, |
Limoenen, |
Kaneel, |
Bladeren van Alsem, |
Gezegende Distel, |
Duizend-gulden-Kruid, |
Laurier, |
Rosmarijn, |
Wijnruit, |
Salie, |
Scordium, |
Thijm, |
Averuit, &. |
Bloemen van Lavendel, |
Lelitjes van den Dale, |
Saffraan, |
| |
| |
Saad van Cardemom, |
Kerwe, |
Lavas, |
Angelica, |
Coriander, |
Mostert. |
Beziën en Vrugten van Jenever, |
Laurier, |
Note-Moschaten, |
Peper. |
Gom van Kampher, |
Benzoin, |
Myrrhe, |
Styrax, |
Mastix, |
Wierook, |
Pik, |
Swavel, |
Barn-steen, &c. |
Van deze Middelen kan men verscheide Tincturen, Conserven, Poeders, Rookingen en diergelijke maken:
| |
Een Tinctuur tegens de Pest-logt.
Neemt De Wortel van Galanga, |
Kalmus, |
Angelica, elks een lood |
Schillen van Arangien, |
| |
| |
Saffraan, elks een half lood. |
Wijnruit, een hand vol. |
Jenever-beziën, |
Laurier-beziën, |
Kruid-nagelen, elks een lood, |
Saad van Kardamom, twee lood. |
Alles klein gesneden en gestooten zijnde, zoo giet daar op een mingele (Amsterdamse maat van veertig oncen,) goede Brandewijn; laat het op een warme plaats uittrekken, en zijgt het door een Teems ofte doek.
Hier van mag men tegens de Pestige Logt alle ogtens en des namiddags een lepel van gebruiken:
Of
Neemt De Wortel van Gentiana, |
Valeriana, |
Zedoar, |
Beziën van Laurier, |
Peper, elks een lood. |
Duizend-gulden-Kruid, |
Wijnruit, |
Scordium, elks een hand vol. |
Zaad van Lavas, |
Mosterd, elks twee lood. |
Brandewijn, een mingele. |
Weikt en gebruikt dit op dezelvige wijze. By aldien de Brandewijn te sterk was, kan hy
| |
| |
die Kruiden op Rinsche Wijn zetten.
Zommige hangen Quik-zilver om den hals: maar is nog wel zoo goed, wanneeer men de Quik onder eenige weeke Zalf roerd, op leer smeerd, en als een riem om het lighaam draagt.
Ten dezen einde dienen ook de Rookingen in 't werk gesteld: en deze konnen gemaakt werden van
Mastix, |
Wierook, en |
Benzoin. |
Ook werden die gemaakt van Azijn, die men op een Comfoir met vuur in een Kamer of in alle de Vertrekken laat dampen: Sommige gieten die op gloeijende steenen. Het Rooken van Zwavel is mede dienstig, het welk een groote verandering in de Logt geeft, als mede van Pek. Het stooken van heete Vuuren van Hout, zuiverd mede geweldig de Logt.
De Genezende Middelen wend men aan wanneer men alreeds de Pest heeft: en deze moet door sterk Zweeten meest verdreven werden, gelijk vooren in de Bluts-koors of Peper-koorn gezegt is: Men kan zig ook van de zelvige Zweet-Middelen bedienen, van welke aldaar en elders gesproken is, als van de
| |
| |
Mithridaat, |
Diascordium, |
Theriakel-water, |
Spiritus cornu cervi, |
Tartari, |
Saffraan, |
Hol-wortel, |
Contrayerva, &c. |
Van deze kan men groote of kleine mengsels maken: dewelke men lepel-wijs mag gebruiken, om het Zweeten te continueren: en om dat dan nog meerder te bevorderen, kan men een kooksel drinken van
Scorzonera-wortel, |
Contrayerva, |
Harts-hoorn, |
Citroen-schillen, &c. |
Hier van mag men zoo veel drinken als men wil, voornamelijk heet. Dan verslaat zy mede den Dorst, die hier zeer groot is.
Den Afgang te maken moet hier niet hard voortgezet werden, want daar door werd de sterke uitwazeming en het Zweeten benomen, die hier hoofd-noodzakelijk vereist werd: want het Bloed, &c. geraken veel quaadaardige deeltjes quyt, en haare menging werd vloeibaarder.
Wanneer dat den Afgang al te lange agter
| |
| |
blijft, zoo mag men wel een Set-pil ofte Honing-pil zetten: en, by aldien men dan nog niets vermag, moet men Klysteeren in 't werk stellen, welke de verharde drek week maakt.
Het Aderlaten, het Koppen, &c. werd hier mede niet toegestaan, want dat verminderd mede het zweeten, en beneemt de vereiste kragten.
Behalven de Buik-loop, Roode-loop en meer andere Toevallen, waar van hier vooren; zo zijn daar nog Pest-buylen, Pest-koolen, &c. waar te nemen.
| |
Van de Pest-buylen, oft Pestige Klieren.
DE Pest-buylen komen in alle deelen des lighaams, daar groote klieren gemeenlijk zijn, als onder de Oxels, aan den Hals, in Oxels, &c. hebbende na de plaats haare byzondere benamingen, die onnodig zijn op te haalen, want het is eenderley gezwel, het zy in wat Klieren die zig openbaard. In deze Klieren loopen sappen als in de Hals-klieren het fpeekfel; d’Oxel-klieren ontfangen de vogten van de hand, arm en naast-gelege plaatfen komende: alzoo mede die van de Lassen ofte Liezen, de vogten van de voeten en schenkels: deze sappen nu gestold zijnde, blyven daar staan, en moeten door de geduirig toe-
| |
| |
vlietende vogten eindelijk opzwellen, uitzetten en dik werden; waar door by gevolg groote pijn; door d’ uitzetting der vliezen, groote kloppinge, om dat de slag-aderen geperst werden, en groote hitte ofte brand, door de broejing dier sappen, gebooren werden. Deze Buylen komen ook in eene plaats alleen, of in meerdere plaatsen te gelijk, na de verscheide aard dier verdikte en stilstaande sappen.
Voor eerst legt men daar een Spaanse-Vlieg-Pleister op, welke men na eenige uuren door-knipt, waar over dan het Emplastrum Magneticum gelegt werd, om een korst te maken; deze word dan verbonden met eenige korstscheidende Zalf, gelijk als den Unguentum Basilicum, waar by wel een weinig Roode Precipitaat, met wat Swarte Seep gemengt werd: de scheiding gedaan zijnde, en d’ opening gezuiverd, heeld men dezelvige, dog langzamelijk toe.
Soo de Buylen gemakkelijk aan het rijpen konnen komen, legt men daar pappen om van vermurwende dingen, als van Vijgen, Kaasjes-bladen, Heemst-bladen, Lijn-zaad, &c. Maar alzoo die niet zoo haast geopend werd, als men begeerd, zoo gebruikt men het voorige: of men vliemtze open: waar na men zuiverder geneest. Lees hier van mijn Chirurgie.
| |
| |
| |
Van de Pest-koolen, ofte Negen-oogen.
NA de Bubones ofte Pestige Klier-buylen, volgen ook de Pest-koolen, zoo genaamt, om dat het schijnd dat de huid met het ondergelege vleis zoo zwart werd, als of het met een koole vuur, ofte gloeijend yzer gebrand was. Met de naam van Negen-oog is dit Toeval mede bekend, om dat rontom de Kool gemeenlijk negen, meer of min puisten zig vertoonen.
Na de verscheiden aart des Corrosijfs zoo zijn sommige zwart-purper-koleurig, en zoo de huid en ondergelege Spier verstorven is, vertoond die zig lood-verwig ofte zwart; zijnde het eerste een beginnende versterving, en de laatste vertooning een geheele versterving, het gene de ervare Chirurgijns genoegzaam bekend is. Hier uit is dan ligtelijk te begrijpen, dat de Pest-buylen in de Klieren, en de Pest-kool in de vleesige deelen en bovengelege huid gehuisvest is. Wanneer hier nu een Pest-kool is, (Anthrax, Carbo en Carbunculus genaamt) zeg ik, dat daar eenige puisten rontom zijn, negen, min of meer in getal: dit geschied om dat daar het middenste punt ofte te samen-komst der vaten is, en de vaten ruimst zijn, de stoffe van dit corrosive vogt in grooter omslag blijft staan: en dit is de Kool. Denkt nu dat van dit midden-punt zig verscheide, dog onbepaalde vaatjes
| |
| |
verspreiden (gelijk in de kanker zig wel vertoond) welker uit-einden nauwer en enger werdende, dit verdikte en corrosive vogt daar blijft staan, en mede eenige mindere of kleine puisjes vertoond werden: ook zijn door de scherpigheden daar wel blaasjes by.
Dit geheele Toeval werd op eenderley wijze behandeld. De Kool moet behandeld werden, of met te snijden, of een scarificatie daar over te doen, of met het brandende yzer, en d’ omstandige Puisten of Negen-oogen kan men met vesicatorien beleggen; daar na moet men zuiveren en genezen.
Wat aangaat de verdere Toevallen, moet men zig rigten na het voorige Hoofd-stuk.
|
|