| |
Het XV. Hoofd-Stuk. Van de Brandende Koorsen, Blust, Peper-koorn, en der zelver Toevallen.
VAn de gaande en komende Koorsen gehandeld hebbende, staat ons een soort te verhandelen, welke zoo ras niet afgaan of zy verheffen weder; en dit geschied mede dagelijks, om den anderen dag, of om den derden dag: deze soorten beginnen mede eerst met koude, welker Bloed daar na in een brandende hitte ontsteken werd, verzeld met weinige ofte veele Toevallen: het afgaan ofte tussen-tijd der Koorsen, is somtijds van langer, en somtijds van korter duur, zoo dat men veeltijds de tusschen-tijd nauwlijks merken kan: by deze zijn nu meerder Toevallen, dan in de voorige, als Brandige Dorst, Sprouw, Braken, Hoofd-pijn, Afgematheid, Ylhoofdigheid, Buik-loop, Roode Vlekken des huids ofte roode stippelen als de groote van een Peper-koorn, &c.
Uit deze geduurigheid van Koors, en de zwaare Toevallen, blijkt genoegzaam, dat hier
| |
| |
meerder gevaar is dan in d’ afgaande Koorsen, want in deze geduurige Koorsen, is geen tijd om voedzel te hebben, waar door de kragten dienden hersteld te werden: welk ontbrekende, moet de Zieke verzwakken, ten waare zijn kragten zóo sterk waren, dat hy nevens 't gebruik van bequame Middelen, den dans nog quam t’ ontsnappen.
d’ Oorzaak dezer geduirige Koorsen is wel de zelfde als in het voorgaande Hoofd-stuk gezegt is, maar de koorsige stoffe is hier meerder, en daarom is het afgaan dezer Koorsen ook zeer weinig van tusschen-tijd: zoo dat als deze Koors afgaat, aanstonds zoo veel stoffe is, dat ’er weder een nieuwe verheffing voor handen is. Dewijl nu dat ’er geen tusschen-tijd komt, om door voedzel de kragten te herstellen, moeten de hersen-sappen, ofte geesten, een wanordentelijke menging en by gevolg beweginge krijgen. Waar uit Hoofd-pijn, Raas-kallen, Braken, Trekkingen der Ledematen, &c. uit voortkomen. Het Speeksel, Sap en Maagsap bedorven zijnde, komt daar Dorst, Sprouw, Afkeer van Eeten, en Onverzadelijken Dorst. Zijn de Darmsappen scherp, komt daar Buik-loop: wanneer het bloed wanschikkelijk gemengd is, en als in kleine grummelen gestremd, blijft het hier en daar zitten, waar na men Roode
| |
| |
Vlekken, en Uitslag bekomt.
d’ Uiterlijke oorzaken zijn mede al de zelfde als in de gaande en komende Koorsen, hier toe doet niet weinig de gesteltenisse der lighamen: de quade logt, onnutte spijs en drank, &c. de logt kan komen ontsteld te werden door stinkende deelen, als van Moerassen, Doode Lighamen, opening van vergiftige Mijnen, springen van vergiftige Bergen, opensplijtingen van d’ Aarde door Aard-bevingen, waar uit of een fenijnige logt uitgelaten werd, of een welke lang beslooten is, en veele onguure deeltjes met zig heeft mede gesleept. Deze deeltjes in de logt uitgebraakt werdende, werden ingeademd; of zoo zy met waterige dampen opgetrokken werden tot zy in wolken veranderen, zoo werd het water, dat van deze wolken afdrupt, vergiftigd, het welk menigmaals van eenige dagen en weken reyzens, na een ander oord des Werelds heen gedreven werden, en haar water aldaar komen uit te storten: het welk genuttigd werdende, de lighamen een zonderlinge veranderinge toebrengt, het welk men meer te Lande dan te water waarneemt.
Maar zal men vragen, waarom werden dan niet alle Menschen, als mede de Beesten niet op gelijke wijs aangestooken? Tot Antwoord diend, dat de lighamen, bloed en geesten der menschen zeer veel van malkanderen ver-
| |
| |
scheelen, en dat by gevolg den eenen zoodanigen fenijn beter kan tegenstaan dan d’ andere; doet hier nog by, dat den eenen sterker uitwasemd dan d’ andere, het welke niet weinig toebrengt om dit vergift quyt te geraken, en tegen te staan: daar-en-boven welke reeds een ziekelijk en koorsig bloed en verdere sappen hebben, konnen daar ook eerder toe vervallen dan andere welkers gesteld en menging der sappen behoorlijk en regelmatig is.
Dat nu de Beesten niet besmet werden, is, om dat haar bloed gezond is, wel uitwasemen, en de mengeling van sappen van een gantsch anderen aard is, dan dat van d’ onze: en dit blijkt genoegzaam uit de voedzelen die wy gebruiken, welke veele Beesten vergift zijn: en 't gene de Beesten nuttigen, kan ons tot vergift strekken: want veele Beesten eten de Scheerling ofte dulle Kervel, de Wolfs-wortel, Bilsem-kruid, &c. het welke de menschen niet zouden durven bestaan te doen: en dit zeg ik hangt af van de gesteldheid des bloeds, en de verscheidentheid der Maag-sappen, waar door de ingezwolge spijzen haare bereiding erlangen. Dit is dan mede de reden waarom dat den eenen mensch daar van behebt werd, en d’ andere niet. Ook bespeurd men aan de Beesten, dat de Ossen en Koeijen een Ziekte zullen hebben, die op geen Schapen ofte Paarden vat kan hebben: en dit ziet
| |
| |
men mede in tegendeel, dat als onder de Paarden, Schapen, &c. eenige Ziekte in zwang gaat, dat die op Menschen, Ossen en Koeijen, &c. niet en hegt.
Laat ons nu tot de Toevallen treden: en voor eerst van de
| |
Hoofd-Pijn.
Een der Toevallen is een geduirige zwaare Hoofd-pijn, welke, zoo de Koors wat verminderd, dezelvige mede wat afneemt. Het Bloed nu is in deze staat zoo dik dat het door de slag-aderen niet kan loopen, en by gevolg moet van het herte af een grooter aanvloed van bloed gespuit ofte uitgewrongen werden, als ’er van de aderen kan ingenomen werden, om na het herte weder te brengen: dit zoo zijnde, moeten de einden der slag-ader-buisjes zig uitzetten, want de geduirige bloeds-aandrang doet die verwijderen, en deze weder door de hersen-vliezen en al wat binnen het Bekkeneel gevoelig is: en dit maakt deze Pijn, welke na het verminderen der Koors mede afneemt, alzoo de drang des bloeds dan zoo sterk niet is. Hier komt nog by dat ’er eenige weyagtigheid tusschen de vliezen kan uitzijperen, welke vergoorende, scherp, bijtend, en knagend werd, dat geen kleine Pijn veroorzaakt.
| |
| |
| |
Ydelhoofdigheid en Rasende-Koors.
Zoo het gebeurd dat de Hersen-sappen ofte geesten al te scherpe en woelende deeltjes by zig hebben, zoo zijn de uitwerkingen der zintuigen mede onstuimig, waar uit een Phrenesie ofte Razende Koors ontstaat: want deze geesten scherp zijnde, maken in de Hersenen soorten van Stuip-trekkingen, zoo dat als de Zieke van het eene spreekt, door een convulsie der hersen-pijpjes weder in een ander vervald; en zulks kan op duizentderley wijze veranderen; het welk d’ oorzaak is dat zy Raas-kallen, niet of weinig sprekende dat eenige t’ samenhang heeft: en zoo dit lange duurd, werden die scherpe deeltjes, welke in de geesten een woelendheid baaren, door het lange en geduurig tegens malkanderen aan te vrijven nog scherper en scherper, en ook werden zy heet, op de wijze als twee harde lighamen tegens malkanderen gevreven, heet werden, het welke men genoegzaam by de Wiel-draaijers welke een hout tegen een ander, dat op de draaibank omgedraaid werd, houden, om het geen omgedraaid werd een zwarte gebrande kring te geven: alzoo komen door de wind de Riet-bosschen, in Oost-Indien, in de brand; zulks zien de Dienst-Maagden, dat als zy Messen slijpen, dat die ook heet werden: hier uit rijst dan niet alleen een onordentelijkheid
| |
| |
der vijf uiterlijke Zinnen, maar de drift gaat hooger, want de zenuwen welke uit het rugge-merg komen, en door de armen en beenen loopen, werden zelfs onstuimig en sterk, zoo dat deze Koors tot een openbaare Rasernye uitberst: want het gantsche zenuw-gestel is als een hollend Paard, dat geen toom nog bestierder heeft: en dit gaat even als met de Dronke luiden, welker meester (de Ziel) van de hitzige en woelige Wijn overrompeld werdende, het lighaam zonder beseffen en beleid uitwerkt, 't geen het nugteren niet denken zoude. Hier by komt nog de
| |
Vergetelheid.
Wanneer dit Raas-kallen en onstuimige Razerny wat bedaart, en zy haar hersen-vogten tot het bestuur van de reden konnen aanleggen, zoo is haar alles vergeten wat’er geschied is: om dat de lighamelijke geesten zoodanig de overhand hadden, en het weefzel ofte mengzel zoodanig verwart was, dat de ziel, ofte de bedaarde denkingen geen gelegentheid hadden, om de geesten en het lighaam in order te houden, ofte eenig denk-beeld van deze ongeregeltheden t’ ontfangen: de gedagten nu van onze ziel als stilstaande, heeft dan, van 't gene voorgevallen is, geen beweginge, indruk ofte denkbeeld ontfangen; waar uit dan volgt, dat deze onstuimigheid ophou-
| |
| |
dende, alles ophoud, en geen gedagten daar van nagelaten werden. De onordentelijke beweging dezer geesten, tot de pezen en zenuwen doordringende, maken in de ledematen
| |
Trekkingen of Convulsien.
De Trekkinge, Convulsien en diergelijke tegenwillige bewegingen, spruiten al uit de zelfde oorzaken, wanneer de geesten, niet alleen door de zenuwen uit de hersenen komende, d’Ingewanden en de zintuigen doorwandelen: maar ook die, welke uit het merg des hals, rugs en lendenen, na de armen ende beenen henen stralen, konnen een quade menging en geschiktheid van deeltjes hebben: zoo maken zy een wan-beweging der Ledematen: neemt nu, by voorbeeld, een Arm A of een Been B, en denkt dat die na agteren en na voren moet gebogen werden: en dat dit geschied door pezen, welke de zenuw-sappen ofte de stralende en als een Blixem doorstroomende geesten ontfangen, die de spieren opblasen en op doen beuren: zoo nu A vol geesten zijnde, opgeblazen werd, zoo moet noodzakelijk B tegens wil en dank opgeheven werden, het welk de trekkinge maakt: maar alzoo nu deze geesten in A juist niet lang vertoeven, zoo valt de spier B haast weder ter neder. Het tegendeel geschied nu ook dat B kan opgeblazen zijn, en A wederom niet. Hier uit leeren wy
| |
| |
dan kortelijk, dat ’er niet alleen een scherpigheid by deze geesten konnen zijn, maar dat zy wanschikkelijk door het Rugge-merg, &c. afgescheiden werd; want by aldien de afscheidinge regelmatig toeging, zouden de bewegingen en de doorstralingen mede regelmatig moeten toegaan: maar hier werd dan eens eene spier bewogen, en dan eens een ander, het welk in de gezonde alzoo niet toegaat.
| |
Het Braken.
Het Braken is deze Ziekte mede niet oneigen, dog altijd niet, maar zoo die daar is, heeft die zijn oorsprong meest uit qualijk gestelde Maag-sappen, welk door hare scherpigheid prikkelingen in de vliezen, en het agste paar zenuwen der hersenen, (die de krop der Maag meest kroons-gewijs omringen) en het agste paar tusschen-ribbige, (die des Maags bodem &c. doorloopen,) verwekken: alhier dan is een oorzaak in de Maag, en zoo zeer niet uit de hersenen zelfs: door deze kitteling en prikkeling door de Maag-sappen herkomstig, werden de beweeg-draden der Maage getrokken, zoo dat de Maag als omgekeert werd, en door de Slok-darm alles uitgutst, wat dezelvige in heeft: en, zoo daar niets in is, zoo volgt daar wat gal met eenige uitgenepe waterige slijm. De Gal werd hier uitgebraakt, niet om zijn overvloedigheid, maar om dat de Maag ge-
| |
| |
trokken en toegenepen werden, moet de Darm, daar de Gal altijd in loopt, door gemeenschap van Spier-vezelen en zenuwen mede getrokken en opgebeurt werden; zo dat de Gal, in de plaats van na de nugtere Darm en d’ omgewonde Darm zijn loop te nemen, nu zoodanig gestelt en geplaats is, dat de Gal door des Maags Portier tot in de Maag gevoert, en vervolgens uitgebraakt werd. Ik zegge dat de Gal hier geen grond-oorzaak van is, al is het zake dat die mede een quade gestelde menging heeft: want haar welgesteltheid en bequame quantiteit zouden het Bloed verbeteren, en niet toelaten dat het Bloed koorsig werd.
Wanneer nu deze wan-order in de geesten der hersenen was, zoodanig dat zy met een wanorder na de Maag en de Slok-darm straalden, zoo werd daar een geduurigen
| |
Hik ofte Nokken
geboren: het welk d’ ondervinding, leerd dat een voorspelling van de Dood is: want het geschied hier, als ik in de Trekking gezegt heb, dat de geesten dan door d’ eene, en dan door d’ andere Spier-vezelen heenen straalen, en niet precijs egaal, gelijk het in welgestelde lighamen vereist werd. De Mond nu is niet zonder groote hitte, en met een onverzadelijken
| |
Dorst
zeer belemmerd. d’ Oorzaak hier van is het
| |
| |
verdikte Speeksel, het welk de Speeksel-buisjes en kliertjes verstopt, zoo dat door dezelvige geen dunne vogt uit de zelvige komt te sijperen om Tong en Mond behoorlijk te bevogtigen, zoo dat de Mond droog en heet moet blijven, zijnde door geen drank te lessen ofte te verbeteren. Het Speeksel nu is een soort van de Gijl, welke door een veelvuldig zuur, veel dikker is geworden, dan wel door de Speeksel-klieren uit het Bloed kan afgekleinst werden: dit zoo zijnde, ontstaat daar mede
| |
Onlust en Afkeer tot Eeten.
Want men moet vast besluiten, dat de Slok-darm en de Maag, als mede de Gedarmten, aan de binnen-kant met een eenderley rok bekleed is: dat is een rok die in alle die deelen van eenderley weefsel is; zijnde gemaakt van Zenuw- en Beweeg-draden, en voornamelijk doormengeld van een menigte sap-uitsijperende kliertjes; welker sap weinig van het quyl ofte Speeksel verscheeld: dit zoo zijnde, konnen die vogten, welke in de Slok-darm en Maag sijperen moeten, mede te dik zijn, en te slijmig: makende aan der zelver vliezen geene prikkelingen, waar door den honger moet verwekt werden: deze niet verwekt werdende, is ’er geen trek tot Eeten, maar Onlust, maar een gantsche Afkeer, ja Walging: want in
| |
| |
een gezonde stand, moeten deze sappen een vlugge zuirigheid by zig hebben, door welkers prikkelingen een streelende trekking gebooren werd, die ons een denkbeeld van lust tot het eten veroorzaakt. Het zelvige geschied mede in de Darmen menigmaals, waar uit een
| |
Hard-Lijvigheid
gebooren werd: want als die sappen mede te dik zijn: zoo zijperen weinig sappen in de Darm-buizen, en, alzoo zy niet prikkelen nog de Gedarmte tot beweginge aanporren, zoo werden de spijzen, door de traage Darm-vringingen, ook traaglijk voortgestuwd, het welk mede oorzaak is, dat men in veele Koorsen met Hard-lijvigheid behebt is. By zoodanige Koorsen en Toevallen vertoond zig mede veeltijds de
| |
Sprouw
in de mond: en deze is een meerdere verdikking des quyls in de mond, zoodanig dat alle de kliertjes, daar de mond en tong mede bekleed is, gantschelijk verstopt geraken, zoo dat daar de minste vogt niet kan uitsijpelen: hierom is de mond niet alleen heet, maar is zoo droog als gedroogt Leer, zijnde overdekt met een witte korst, het welk het gestremde speeksel is: het welk, de Koors verminderende, en by gevolg de sappen des bloeds verbe-
| |
| |
terende, ook de quyl verbeterd werd: welke van agteren tegens deze witte korst aanvlietende, stoot die korst allengskens af, dan zoo zegt men dat die korst begint af te vallen, en dat de Lijder aan de beter-hand is. Maar het kan gebeuren, dat door d’ alderminste occasie, dit speeksel op nieuws een verdikking, als vooren, krijgt, en dat aldus de Sprouw tot eens en meermaals herbooren werd: en zulks is een zeer quaad teiken: want het bloed zijn regte graad van beterheid niet konnende erlangen, stort door de verergering niet alleenig in de voorige staat, maar het geraakt alle zijn kragten en levens-geesten quyt, door welkers ontbeering, alle de bewegingen des lighaams stille staan, het welk de Dood is. Zoo de Koorsen uitnemend brandig zijn, en met de Sprouw verzeld, werd daar een erger quaal gebooren, die men de
| |
Bruine
noemd, verscheelende van de Sprouw alleen in graden, zijnde de Bruine een veel hooger en erger graad: alzoo in de tong en mond niet alleen een verstoppinge is, maar zoodanigen, dat ’er niets meerder kan doorvlieten, zoo dat by gevolg (gelijk in alle andere deelen) een verstervinge moet volgen, die de Tong eerst Rood maakt, zijnde een begin; en daar na Swart, dat een geheele verstervinge is, die by
| |
| |
ons de Bruine genaamd werd. Dit vast gesteld zijnde, moet volgen dat de sappen, die gewoon zijn in de Slok-darm, Maag en Gedarmten te lekken, van de zelfde gesteldheid zijn: zoo dat het Bloed en alle sappen bedorven zijn en stille staan: derhalven is de Zieke in doods gevaar, en ontspringt den dans zeer zelden. Zoodanigen Bloeds, &c. gestalte veroorzaakt
| |
Benauwtheid voor 't Hart.
Deze komt nergens van daan, dan dat het verdikte Bloed door de Longen en het Herte niet gemakkelijk passeren kan, eensdeels door zijn verdiktheid, anderdeels dat de hersenen geen genoegzaame quantiteit geesten door zenuwen na het Hert en Longen laten vlieten: want wanneer die te traag na het Herte stroomen, zoo konnen de holligheden des Herten, die het Bloed moeten ontfangen en uitlaten, niet genoegzaam geopend en toegetrokken werden: hier by konnen ook Krampen der Slag-aderen en des Herts komen, die den omloop mede geen weinig verhinderen: zelfs de blaasjes der Longen en de Long-pijpen staan haare bewegingen mede by na stil, zoo dat nog het Bloed ter nauwer nood kan door passeren; nog de logt kan bezwaarlijk uit of ingeademd werden.. Zoo nu in deze Koorsen een overgroote zuure wey in het Bloed is, en in de Darmen afsijpeld, ontstaat daar een
| |
| |
| |
Geduurige Buik-Loop, ofte Roo-Loop met een Geduuge Buik-Loop.
Want deze scherpe uitsijperende Wey is oorzaak dat de Darmen sterker, dan na gewoonte geprikkeld werden, waar door alle de vuiligheden dikwijlder dan na gewoonte uitgedreven werden, het welk een eigentlijke Buik-loop is, maar by aldien de zelvige over-scherp zijn, knagen zy de Gedarmten, zoodanig dat ’er eenige Bloed-vaten open geraken, en dan noemd men het een Roo-loop; door dit knagen nu, werden mede de gevoelige Zenuw-, Vlies-, en Pees-draaden grootelijks aangedaan, en zulks baard geen kleine pijn der Darmen: hier van hebben wy te vooren breder gehandeld. Dit Bloed nu met een menigte zuurs opgevuld zijnde, is dik, en alzoo d’ uitwasemingen door de groote hitte geduurig haar uitgang hebben, zoo blijven te gelijk op veele plaatzen des lighaams eenige deeltjes dezes Bloeds stille staan, waar door eerst roode en daar na zwarte vlekjes in de huid voortkomen, en dit noemd men Bluts en Peper-koorn, want de vlekjes, puisjes, &c. de groote hebben van een Peper-koorn, ofte liever als een Vloo-beet: en deze Koors is dan weinig van de Pestige ofte Quaadaardige Koorsen verschelende; voornamelijk zoo die
| |
| |
(door algemeene oorzaken) besmettelijk en doodelijk is. Dit zy dan nu genoeg van de Toevallen, die deze Koors met groote, dog veeltijds doodelijke statie volgen.
Laat ons nu eens spreken wat hier van voort te zeggen valt. Hoe minder Toevallen, hoe minder zwarigheid; want hier uit oordeeld men de goede ofte quade staat des Bloeds: alle de voorgaande Toevallen konnen ook ligt of zwaar zijn, als gezegt is; den bezwaarlijken adem, is een quaad teiken, om dat het Bloed door de Longen niet kan passeren: de Pols mis-slaande, met trekkingen vermengd, of somtijds ophoudende, geeft zelden een goede uitslag: want de levendige geesten zijn in wanorder, dat zy niet door-gaans op een gelijke wijze door de zenuwen na Pols-aders vlieten; en, zoo daar nog scherpe deeltjes by zijn, maken zy in de zelvige trekkingen en spanningen, waar door de Pols-slag nu en dan komt stil te staan. Zoo daar een drift geesten komt, en allengskens verminderd, is ’er mede een sterke Pols-slag, die na vermindering van geesten, ook allengskens verminderd, en dit hebben d’ ouden Myuros genaamd, als of men zeide Muizen-staartige Pols, om dat een Muizen staart van een dikte allengskens dunder werd, en verdwijnend. Zoo daar dan nu geen geest-door-straaling is, zoo houd de Pols op, en dan is het leven ten einde; ten
| |
| |
waare onderwijlen nog eenige weinige geesten in de hersenen ontfangen wierde, en wederom na de Pols-aders straalde. Wanneer de verheffinge der Koors schielijk agter malkanderen komen, ofte zonder tijds-order, is mede gevaarlijker dan die een lange tusschen poozing hebben, en regelmatig zijn. Zwarte Sprouw, en zwarten uitslag van Vlekjes bedieden mede weinig goeds.
Hier staat aangemerkt te werden, dat men de Koors in het begin breeke zoo veel het mogelijk is, om de menging der deeltjes des Bloeds te verschikken, en’er een betere uitwaseming mogte bevorderd werden: ten tweeden, moet men voor al op de Toevallen letten, of die zoo veel voorkomen, als het doenlijk is.
Het beste middel is, aanstonds een goed Zweet-Middel in te geven, waar door het Bloeds gestel zeer veranderd werd; alzoo het mede veel zuurs uitwasemd, die aanleiding tot de verdikking der sappen was. Wanneer men nu in het Zweeten is, moet men niet ophouden, maar, al weder een ander ingeven, en zulks moet men tot twee of drie reizen hervatten: onderwijlen moet men een Decoctie voorschrijven, als volgt
Neemt De wortel van Scorsonera, vier oncen. |
. . . . . van Contrayerva, een loot. |
Hout van Sassafras, een once. |
| |
| |
Versche Citroen ofte Limoen-schillen, een loot. |
Laat dit in Regen-water koken, tot dat daar een mingele, dat is veertig oncen nats overschiet, het welk doorgezegen zijnde, men geduurig warm drinken moet. Dit laat ik drinken om dat door de vloeibaarheid des vogts, en de deeltjes der Medicijnen het Zweeten meerder aangezet werde, waar door het Bloed mede verfrist zijnde, het ligtelijk in zijn oude plooy geraakt: en, om dit nog nader te bevorderen, laat ik het warm ofte liever heet drinken,
Daar is een questie wel eer by eenige oude Medicijns in zwang geweest, namelijk, dat de Koorsige geen drinken mogen gegeven werden: latende liever de Zieken van dorst versmagten, dan haar wat te laven: de meeste tegenwoordige Medicijns zijn van andere gedagten, en ik mede. Ik agt dat hoe meer bequaam vogts de Zieken drinken, voornamelijk warm gedronken, hoe beter: hier door werd de uitwaseming bevorderd, en het gene door de huid niet buiten gebragt werd, gaat door de Pis-wegen af, en alzoo bekomt men tweederlei wegen: zoo dat alle dunne Bieren, als de Mol, Scherp-bier, Thée, Coffée, zoete Wey ofte Huy, Gerste-water, gewaterde Melk, &c. hier de voornaamste zijn. Ik laat niet geern koud drinken, om
| |
| |
dat de koude de uitwaseming verminderd; want doordien de Zieken gulzig en onverzadelijk in het drinken zijn, zoo slaan zy te veel koud vogts binnen.
By aldien den Afgang traag is ofte gantsch opgestopt: kan men een ligte Purgatie maken van wat Krenten ofte Pruimen met een weinig Sene-bladen en Anijs-zaad: of men neemt wat Manna in, hier door ontlast zig het bloed mede van zijn vuiligheden, en de Gedarmten die ontfangende, werden tot den Afgang aangeprikkeld. Wanneer zulks nu nog niet kan bevorderd werden: moet men Zet-pillen of Klysteeren in 't werk stellen; welke de verharde vuiligheden in de Darmen verdunnen, en gemakkelijken af laten schieten.
By aldien Afgang te veel en tot een Buik-loop of Roode-loop veranderd, zal men Zweet-Middelen, en Zuurtemperende in 't werk stellen, als elders gezegt is, namelijk van Diascordium, of Theriakel: Kreefts-oogen, Koral, Saffraan, &c. Waar van men in het VII. Hoofd-stuk van de Buik-loop en Roo-loop nader kan lezen.
Wanneer het Braken de Zieken afmat: is 't nodig dat men die stild, en dat door Middelen, welke de al te groote bewegingen matigen, als door den Philonium Romanum, Theriaca, Laudanum opiatum, Diascordium, &c. Vermengd dit met eenige bequame vogten en fijne Olien,
| |
| |
waar van ik eenige staaltjes wil te berde brengen:
Als
Neemt Philonium Romanum, een drachme. |
Laudanum opiatum, een grein. |
Gedistilleerde Olie van Foelie, twee druppels. |
Ongedistilleert Theriakel-water een half once. |
Gedistilleert Munt-water, drie oncen. |
Mengt het na de konst. |
Of
Neemt Diascordium, een drachme. |
Philonium Romanum, een scruipel. |
Gedistilleerde Olie van Munt, twee droppelen. |
Aqua Vitae Matthioli, een half once. |
Melisse-water, vier oncen. |
Mengt het na de konst. |
Een van deze Mengsels kan men lepel-wijs gebruiken; dat is, nu een lepel en dan een lepel, waar na het Braken menigmaals bedaard.
De plaats van de Maag bestrijkt men wel met gedistilleerde Olie van Munt, gemengt met wat uitgeperste Olie van Muschaat-Noten. Behalven dit, neemt men wel het werk van uitgepluisde Pik-touwen, ofte wel Scheep-mos, uitgepluisde Lont, &c. Deze
| |
| |
steekt men in heete Brandewwijn, en men legt die over de Maag, en zulks herdoet men eenige reizen, zoo warm als het lijdelijk is.
Deze warmte gelijk met haare doordringelijke fijne brandewijns deeltjes, maken niet alleen ter plaatse daar zy gelegt werden, een andere beweginge in de zenuw-draden, maar het gantsche zenuw- en vlies-gestel van het geheele lighaam werd daar door aangedaan, het welke door medehulp van innerlijke middelen, het Braken tot bedaaringe doet komen.
Zoo den Hik iemand te lastig vald, zal men mede de zelvige innerlijke Middelen ingeven, als boven voorgeschreven zijn: want hier werd niet anders vereischt dan een stilstand der tegenwillige bewegingen.
De Sprouw opkomende, gebruikt men al verzagtende en rijpende Middelen, en voornamelijk verzorgt men de keel, om niet te stikken: hier toe dienen spoel-waters, daar men mede Gorgeld, als van Vijgen, Rapen, Geele Wortelen en diergelijke met water of zagt bier gekookt, wanneer men het hebben kan: hier mede kan men de mond geduirig spoelen, en zoo het op de keel aankomt, daar mede Gorgelen, hoe dikwijlder hoe beter. Te Scheep zulks niet hebbende, kan men Haver-gort nemen, en koken zulks op gelijke wijze: ook mag men dan Stokvisch-water gebruiken, als men anders niet hebben kan;
| |
| |
want dit water heeft een verzagtende lijmigheid: daar benevens heeft het geen pekel-zout by zig, gelijk wel in andere visch-waters gbeurd. Wanneer de Sprouw aan het afvallen is, schraapt men de tong wel met een baleintjen of iets anders daar toe bequaam.
In de Hoofd-pijn, en zwaar Raar-kallen zoo moet men de beweginge der vogten, welke na de hersenen te sterk is, tragten te diverteeren, dat is, om de onordentelijke beweginge des bloeds tot een gematigde en gelijkvormige order te brengen. Hier toe wend men uiterlijke midddelen aan, die men, dog qualijk, te rug-trekkende noemd. Deze Middelen werden geplaats in de Nek, Voorhoofd ofte planten der Voeten. In de Nek plaats men veeltijds de Milt van eenig Schaap of Kalf, ook wel een opgespouwde Pekel-haaring. Op het Voorhoofd bind men een Rooze-koek met Roozen-edik bevogtigd: of men bind daar een vers open gesneden Duif ofte Kieken op: ook wel brandewijnige doeken: aan de planten der Voeten legt men Pappen van Zuur-deeg, ofte kruim van Rogge-brood gemengt met azijn, mostert, zout en zeep.
Deze Middelen maken door haar zoo genaamde trekkinge, zoodanigen beweginge in de sappen, dat der zelver loop na de hersenen toe afgetrokken werd, en haare beweginge bematigd.
| |
| |
Veele sparen hier het Laten niet, maar zulks komt in de meeste lighamen niet te pas: en 't is best de kragten der Zieken (welke hier noodig zijn) te sparen, dan ydelijk te verquisten. Het Bloed zondigd hier zoo zeer niet door zijn quantiteit ofte overvloed, maar door zijn qualiteit ofte hoedanigheid: waar van ik genoeg in mijn andere Schriften gehandeld heb.
|
|