Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 618]
| |
nenste holligheid een kleen schoteltjen, somtyds wat purperagtig. Tusschen dese ryst een struikjen regt op, van wel een spanne lang, en somwylen in eenige takjes gedeelt, aan welke seer kleine, purperagtige ofte witagtige bloemtjes komen. Het zaad is kleen, komende in kleene ronde bolletjes. De wortel is een wit rond bolletjen, van onderen met eenige afhangende veseltjes. De tweede is d'andere seer gelyk, heeft dikke, lyvige, sappige, langwerpige bladen, van vooren rond, en wat gekartelt, rontom op d'aarde, als in een sootjen gevoegt, veeltyds van onderen wat purperagtig. Uit het midden ryst een dun, roodagtig struikjen, boven zig in eenige bloem-takjes, somtyds van een voet hoog, verdeelende, waar op kleene, witagtige bloemtjes komen, welke rood gestippelt zyn, en in het midden veele veseltjes hebbende. Het zaad is klein, rond, dog langwerpig en swart, komende in ronde, roode peer-wyse huisjes. De derde heeft veel dikke, lyvige, en volsappige blaadjes, welke op bosjes in 't ronde wassen; zyn seer kleen, en aan alle kanten klein geschaart en gesneden; uit het midden der selvige rysen de struikjes hooger dan een halve voet; op de toppen der takjes komen gemeenlyk witte bloemtjes, die somtyds mede eenige roode stippeltjes hebben. De worteltjes zyn veseltjes. Het Water-navel-kruid heeft dunne, voortkruipende steeltjes, die zig hier en daar, gelyk de Honds-draf, met dunne veseltjes in de aarde inwortelen: uit dese komen ronde blaadjes, boven wat neergedrukt holagtig, hebbende van onderen een steeltjen, daar de middel-punt van het blad op rust. De bladen zyn heel dun, groen, sappig, rontom gemeenlyk in seven ronde deelingen ingekeept. Onder de blaadjes komen op korter steeltjes kleene | |
[pagina 619]
| |
witte bloemtjes. De wortelen zyn alleen maar veselen. Sy wassen hier alleen in de bloem-hoven tot cieraad en liefhebberye: sy blyven in de Winter groen, en bloeijen in de voortyd. De laatste wast in vogtige wei- en hooi-landen, en in de duin-valeijen, en bloeid in de Somer. Sy zyn alle hier in geen gebruik. |
|