CCCCCV. Hoofd-stuk. Vitis Idaea, Fructu nigro, Vaccinia nigra, Rubra en Palustria, Blaauwe Bessen, Krakel-besien, Postel-besien, Roode Krake-besien, en Veen-besien.
DIt is een laag heestertjen ofte houtagtig boomtjen, van ontrent een voet hoog; de struikjes en takjes zyn dun, met een groene schors bedekt: en dese roemen met lang-rondagtige, donker-groene, matig harde en dikke blaadjes, rontom de kanten wat gekerft. Hier aan komen ronde, holle, voor opene bloemtjes, die langs de takjes uit de boesem der blaadjes wassen: hier na volgen groene besien, die van de Jenever gelyk, zynde haar kruintjen een holligheedjen; dese werden allenxkens rood, en eindelyk swart, met een donker-rood sap en seer veel kleine, dunne, geelagtige zaadjes vervult: wat serp van smaak. De worteltjes zyn lang, taey, houtig, en langs d'aarde voort-kruipende.
Een tweede is de Vaccinium rubrum, welke de swarte van bladen, en laage heester-struik seer gelyk is: maar hebben soo veel takjes niet. De blaadjes zyn harder, wat grooter, Somer en Winter groen. De bloemtjes komen op de toppen voort, vyf ofte ses aan een trosjen: sy zyn langwerpig, rond, en lyf-verwig rood; waar na eerst groene en dan roode en serpe besien volgen. De wortel is als van de voorige.
Een soorte van dese zyn de Veen-besien, ofte Vaccinium palustre: dese hebben seer teere en dunne rysjes, min ofte meer getakt, en roodagtig, ruim een halve voet hoog: deser blaadjes zyn de wilde