CCCCC. Hoofd-stuk. Viola, Violen, Violetten.
DE hoog-blaauwe, die men mede swarte en purpere Violen noemt, zyn enkele en dubbelt, beide welriekende; alhoewel daar nog een enkele is die niet en riekt: ook heb ik de twee eerste riekende mede wit gesien. Dit gewas heeft geen struik, maar schiet uit eene veselige wortel verscheide hertjes-gewys ronde bladen, somtyds soo groot als de palm van een hand, maar gemeenlyk wat kleinder, loopt gemeenlyk met een ronde stompe hoek wat uit, yder staat op syn eigen steeltjen: sy zyn rontom geschaart ofte getand, wel door-ribt, dun, en donker-groen. Van tusschen de bladen komen mede dunne, ronde, tengere steeltjes, van twee ofte drie duim lang, welke yder op haar top een eenig bloemtjen hebben: zynde d'enkele van vyf blaadjes gemaakt, waar van twee regt overende staan, en drie nederwaarts hangen, zynde het onderste en middelste het breedste en grootste, blaauw-purper van koleur, en aan haren oorsprong een weinig geel. Dese nu hebben van agter een kort, stomp, uit den groenen blaauwagtig hoorntjen. Dese zyn somtyds wit van verf.
De dubbele scheelt van dese niet, dan alleen dat die menigvuldiger van bloem-blaadjes is.
De wilde is in alles maar een weinig kleinder ofte liever schraalder, en de bloemtjes zyn bleeker blauw, en met geen ofte weinig reuk. Het zaad van dese soorten koomt in ronde bolletjes, welke ryp zynde zig in de Herfst in drie deelen open splyten, waar in dan langwerpig, klein en rond zaad besloten legt.