CCCCXCI. Hoofd-stuk. Typha Palustris, Lis-dodde, Donsen.
DIt gewas heeft lange, smalle, driekantige en spits toeloopende bladen, die alle van haar wortel af naar om hooge buiten het water staan: hebbende een bultige rugge. Tusschen dese rysen een ofte meer regte, hooge, gladde, effene, kaale steelen, dog ongeknoopt. Op het bovenste komt een aare van mosagtige bloemen, welke daar na in een digte en in een gedronge vergadering van wolagtige ofte donsagtige haartjes volgen, zynde castanie-bruin van koleur, wat dikker als een duim, en ruim een halve spanne lang, eindelyk vervliegt de selvige in stuifjes weg. De wortel is dik, en als een bolletjen, soet van smaak, en ik denk dat dit de wortel is, die de kinderen in Friesland Hane-bollen noemen, welke smaken als een hase-noot, werdende met een weinig sout gegeten. Voorts soo heeft dese wortel veele veselingen. Behalven dese is 'er nog een middel-slag, en dan nog een kleinder soort.
Dese alle wassen aan de kanten van de rivieren, en wyde slooten, gemeenelyk in het water. Sy staan op haar beste in de Somer; maar in de Winter, soo sy in haar geheel blyven, krygen sy eenige luisjes in hare lis-dodde.
Sy zyn in de genees-kunde niet gebruikelyk.