om daar touwen van te draaijen. Het hout is sagt, wit, effen, en sonder weeren. Dese boom schiet haast op, krygt vroeg bladen, maar laatse vroeg vallen. De bladen zyn effen, glad, blinkende, bleek-groen, rond, en groot, dog evenwel spits toeloopende: rontom wat gekerft, hebbende yder een redelyke lange steel: in de Herfst, tegens dat sy afvallen, werden sy geel. De bloemtjes komen veele by een aan steeltjes; en yder voornaamste steel (die zig daarna in veel meer andere verdeelt) komt uit een lang, smal, bleek-geel blaadjen. Yder bloemtjen bestaat uit veele geelagtige draadjes, die aangenaam van reuk zyn. Na de bloemtjes komen daar ronde bolletjes, van groote als een kleene aalbes, ofte kleine erwt: in welke klein, rond, en swartagtig zaad is. De wortel is vry groot, niet alleen diep sinkende, maar zig ook ter syden uit breidende, waar uit weder nieuwe loten komen.
Het Manneken heeft wat rouwer, harder en brosser bast. Het hout is wat harder, weeragtiger, en wat geelder van koleur. De bladen zyn rouwer, en die van d'olmen seer gelyk: sy brengt selden bloem ofte vrugt voort: nogtans gebeurt het, en dese zyn plat, rond, en als gevouwen en in een gedrongen, hangende aan lange steeltjes, tros-gewys veele by een.
Men vindse veel in bossen, langs de wegen, cingels der steden, enz. Sy bloeijen in de Lente: en werden meest geplant om hare cierlyke groente, en aangename reuk der bloemtjes. Het is aardig dat men de Linde-boomen averegts om kan planten, soodanig dat de wortelen in de logt tot takken uitgroeijen: en dese groeijen alle andere in groote en wydte verre te boven: en dit selfde bespeurt men mede in de Wyngaart, Aalbesien, Kruis-besien, Wilgen enz.