met ronde en gladde struikjes, zynde in geen leden als de vorige, gedeelt. De bladen zyn lang-rond, lyvig, dik, matig breed, en min ofte meer geschaart, dog niet altyd, kleinder als de vorige, en sonder order geschikt. De bloemtjes komen veele, in een bos, by malkanderen, zyn kleyn, wit, geel, of uit den rooden purperagtig. De wortel is mede knobbelagtig, dik en wit.
Het derde wast selden hooger dan een span: heeft dunne, tengere struikjes, die zig om de swaarte ter aarden nederbuigen: heeft kleinder, ronder, dikker, lyviger blaadjes, zynde uit den blaauwen groen, staande sonder schikking; van onderen digte by malkanderen, byna als Huis-look eer sy struikjes krygen: op de top komt een tros met kleine bleek purper-blauwe bloemtjes. De wortelen bestaan uit menigte veselen.
Sy wassen alle in de hoven der liefhebbers, alhoewel de tweede in het Haagse Bosch in het wilde wast. Sy blyven des Winters over, en setten zig door hare wortelen voort. Sy bloeijen alle in de Somer.
De bladen en de wortel hebben een fyne doordringendheid, en daarom benemen sy de sproeten, wanneer men die daar mede dikwils vryft. Het geneest mede de wonden, alsoo het een sagte vringendheid heeft, want de wonden werden daar door gesuivert en gereinigt, sonder eenige bytendheid. Tot cieraad werden d'eerste en tweede met de wortel aan den balk gehangen, en konnen daar seer lang groen blyven en uitschieten, voornamelyk als de wortel met natte klei bewonden is, en somtyds nat gemaakt werd: het is dienstig voor huisen daar veel vliegen zyn, want die daar aan gaan sitten. Voorts kan men het gebruiken, daar men de Huis-look toe besigt.