CCCCLXVI. Hoofd-stuk. Tanacetum, Reinvaar, Worm-kruid.
HEt wast met ronde, dog gestreepte, en regt overend staande struikjes wel twee voeten hoog en hooger. Boven werd die in verscheide takjes gedeelt, vertoonende eenige kroontjes: op welkers topjes geele knopjes ofte bloemtjes komen, gelykenende na de middel-kruin van de Kermillen, alsoo die rontom niet beblaad zyn: onder de selve, als het ryp is, vind men een grys, en wat langagtig zaad. De bladen zyn groot en lang, bestaande uit seer veele, die alle aan een middel-ribbe vast zyn: staande yder niet regt over malkanderen, maar als overhands; yder blaadjen op syn selfs is lang en matig breed, aan beide syden saags-gewyse gekartelt, ofte geschaart. De wortel is houtagtig, en met veselen bewassen, kruipende langs d'aarde voort, en gevende wederom nieuwe planten uit d'aarde.
Men vind het langs de wegen en dyken, en aan de kanten van de boomgaarden; sy bloeijen in de Somer; ook wast het wel op sandige plaatsen.
Het geheele gewas is bitter en onliefelyk van smaak, maar heeft een sware, dog niet onaangename reuk. Het bestaat uit een fyne olie en fyn doordringelyk sout, het is verdunnende, en daarom dient het in slymige maag en darmen gebruikt te werden, dryvende de wormen af: men gebruikt het in wonden, nier-siekten, opgestopte stonden,