CCCCLXV. Hoofd-stuk. Tamariscus, Tamaris-boom.
DE Tamaris-boom wast ontrent twee ellen hoog, als een boomtjen, ofte heester, met een houte, dog matig dikke stam: het verdeelt sig in veele dunne takjes: dese werden begroent met veel kleine, asch-verwige blaadjes, zynde langwerpig en rond, dun, en met sommige dwerse en slimme streepjes ofte kerfjes van buiten beset: hier om is de selvige groente ruig, hard en wreed in 't aantasten, alhoewel de selvige nog gedeelt ofte gesneden zyn. Hier aan komen witte, ofte uit den witten peersagtige, wollige ofte mosagtige bloemtjes: die langs d'opperste dunne takjes uitgroeijen. Daar na veranderen sy in witte stuifjes, die te gelyk met het zaad weg-waeijen. De wortel is mede houtagtig, en in verscheide takjes gedeelt, kruipende herwaarts en derwaarts.
Men vindse hier alleen in de hoven van groote Kruid-beminnaars, maar werd des Winters in kagchels bewaart. Sy bloeid in de Somer, maar selden hier te lande.
De bast is hier alleen in gebruik: men houd deselvige voor verdunnende, afvegende, pis-dryvende, en de verstopte lever en milt openende: als mede tegens de schurft, witte vrouwe-vloed, op-