Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |
de kanten zyn sy eenigsins geschaart als met eenige saags-gewyse puntjes; ter zyden komen eenige bloem-knopjes, eenigsins na de groote tengel van een krabbe gelykenende: dese rysen allenxkens met een rond steeltjen opwaarts, waar na sy met drie ronde, witte bladen open gaan, die van onderen weder op drie andere groene rusten, in 't midden zyn eenige geele draadjes. De wortelen zyn als lange, ronde, witte wormen, ofte snaren, hebbende onder aan eenige veselen, om zig in de slyk vast te maken. Het set sig voort door zyd-veselen, ofte snaren, uit welke weder nieuwe planten voortkomen. Het wast hier overvloedig in wyde slooten, en vaarten. De bladen en bloemen steken eenigsins boven het water uit, maar het overige blyft onder water. Het bloeid de meeste Somer door. Men agt het een goed wond-kruid te wesen, alsoo men verhaalt dat de Ruiters dat daar toe seer veel plegen te gebruiken. De wortelen werden van de Landloopers in flessen met water gedaan, om die in plaats van wormen te vertoonen, waar door d'onkundige bedrogen werden. |
|