CCCCLVII. Hoofd-stuk. Sparganium, Plantanaria, Riet-gras.
DIt Gramen Arundinaceum heeft lange, smalle, rouwe bladen, snydende aan beide zyden; hebben een hooge rug, soo dat sy byna drie-kant schynen: van uit het midden deser bladen koomt een struik wel vier voeten somtyds hoog, die in verscheide takjes verdeelt, en mede beblaad is. Aan de takjes komen verscheide, donker-groene, stekende, ruige bolletjes, soo groot als een note-muskaat. De wortelen bestaan uit een bos veselen.
Een tweede soort is de voorige wel gelyk, maar wast regt op, niet getakt, en yder bolletjen wast op syn eigen steeltjen, zynde sagter in het aantasten als d'andere.
Sy wasschen beide langs de kanten van de slooten, en andere wateren, en op wei-landen, die veeltyds onder water staan. In de Somer krygen sy hare bolletjes.