CCCCLVI. Hoofd-stuk. Sophia, Nasturtium Sylvestre tenuissimo diviso folio, Fien-kruid, Sophie-kruid.
DIt wast met verscheiden ronde en harde struikjes somtyds anderhalven voet hoog. De bladen zyn redelyk groot, veele aan eene middel-steel, maar seer fyn gedeelt, even als de Averuit byna, dog groender van koleur. Langs het bovenste der toppen komen seer kleine, bleik-geele, vier-bladige bloemtjes, met eenige bloem-veseltjes, gevolgt van lange, dunne, spits-toeloopende saad-hauwtjes, die yder op haar steeltjen staan: vervult met klein, min of meer langwerpig, bleik-rood, ofte geel-rood zaad. Het heeft een lange, dunne, harde, houtagtige, witte wortel, die diep in d'aarde neder-sinkt, zynde min ofte meer met veselen bewassen.
Het wast langs de wegen en dyken, onbebouwde, steenagtige plaatsen, enz. Het bloeid de meeste Somer door, het eene bloemtjen voor en het andere na, van onderen en van boven.
De smaak is wat scherp en doordringend, en van kragten byna als de gemeene tuin-kerse: men gebruikt het zaad om de roode loop te stoppen: het doet wel wateren, is dienstig tegens de scheurbuik: het verdunt alle slym der mage en aller ingewanden. Het is goed voor die geene welke innerlyk gequetst zyn, en daarom voordeelig die bloed uit