CCCCLV. Hoofd-stuk. Sonchus laevis, Aspera, marina: Sagte, stekende, en Zee-Hasen-Latouw.
D'Eerste werd Sagte Hase-Latouw genaamt, om dat die geen doornen heeft; dese wast met een kantige holle struik wel twee voeten hoog, zynde somtyds groen, en wel purper-roodagtig, zynde als in eenige knoopen verdeelt. Heeft groene, gladde, breede, aan beide zyden diep gesneden bladen. De struik verdeelt zig boven in eenige takjes, op welkers toppen geele, gevulde dubbelde bloemen, bestaande uit veele blaadjes, van maaksel byna als paarde-bloemen: hier na veranderen sy in witte stuifjes, die ligt met haar onderhebbende zaad vervliegen, zynde klein, plat en langwerpig. De wortel is matig lang, dun en geelagtig, dog met veele dunne veselen behaart. Dit gewas heeft een wit melkagtig sap in zig.
De stekende is de sagte seer gelyk, maar de bladen zyn wat smalder, soo diep niet gesneden, hebbende rontom de kanten kleine stekende distels, en dese vercieren een kantige, holle, en geknoopte struik; verdeelende sig boven in verscheide takjes, van maaksel, koleur, stuifjes, zaad, wortel, wit sap, enz. als de voorige.
Een derde is veel rouwer van doornen, en scherp-stekender, want syn roode, holle, oneffene struik is selfs met doornen bekleed: anders is het de voorgaande seer gelyk.
Sy wasschen by de wegen en paden, op rouwe plaatsen: ook vind men het niet selden onder de moes-kruiden voortkomen. Sy bloeijen meest de gantsche Somer door.