Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 561]
| |
overhands verciert met kleene, langagtige, matig breede, en tamelyk groene blaadjes, wat spits toeloopende, en aan de kanten rontom wat geschaart. Op de toppen komen gemeenlyk matig kleene vyf-bladige, maar selden ses-bladige bloemtjes, uit den rooden bly-paars, hebbende in 't midden eenige witte draadjes, rustende van onderen op een vyf-bladig groen stoeltjen. Dese bloemtjes breiden zig vol open; sy gaan na de sonnen opgang open, en sluiten zig na dat de son weder onder gegaan is. Sy zyn vyf-hoekig eer sy open gaan, en vyf-hoekig als sy weder toegaan, het welk door het vouwen van hare bladen toekomt; hier na komen zaad-huisjes, met klein zaad. De wortel is dun en veselagtig. Dit gewas moet alle jaren gesaaid werden, en wast niet alleen in sommige koorn-akkers, maar ook, om syn bloemtjes, in de bloem-tuinen, en bloeid in de Somer. |
|