Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
verdeelde struik. De bladen zyn groot en wyd, en in veele deelen gesnippelt: yder steel heeft gemeenlyk drie hoofd-verdeelingen van het blad, welke yder op zig selfs weder in meer kleinder snippelingen gesneden en gedeelt werd, welke yder op zig selfs seer smal zyn. Stukken gevreven zynde, geven sy eenigen reuk. Op de toppen komen vry-groote en wyd uit staande kransen met witte bloemtjes. Het zaad is lang en dik, en scherp ofte speceryagtig van smaak. De wortel sinkt diep in d'aarde, is wit, en welriekende. De wilde groeid mede wel drie voeten hoog, heeft bladen als de tamme, maar in kleinder en smalder snippelingen gedeilt; ook is sy grooter en donker-groender van blad. De kransen en bloemtjes zyn de selfde, maar het zaad is kleinder: en soo sterk niet van smaak en reuk. De wortel verdeelt zig in veele deelen, is van buiten swart en van binnen wit: welke op goede grond staande, zig dan met verscheide afzetsels vermenigvuldigt. Beide dese soorten vind men hier alleen in de hoven. Sy bloeijen in de Somer, maar d'eerste geeft selden ryp zaad, ten zy de Somer buiten gemeen heet is. Het zaad is alleen in gebruik, bestaande uit fyne oliagtige en vlug-soute deelen. Het dryft de pis en de stonden, verdryft winden, en de doode vrug ofte nageboorte af, en de trage kraam-vloed: stilt de buik-pyn. Hier van kan men kooksels maken, ofte trekken het als Thee; en dan dient het mede tegens de ontstoke keel om te gorgelen. Het dient mede om sweer-gaten te suiveren. |
|