| |
CCCCXXX. Hoofd-stuk. Satyrion, Orchis, Standel-kruid, Kullekens-kruid, Honds-kullekens, Sots-kullekens, Boks-kullekens, Vosse-kullekens, Wywouters, Horsels, enz.
NIet tegenstaande daar veele soorten van dit gewas zyn, zoo sullen wy daar van soo veele ter baan brengen, als tot ons oogmerk van nooden sal wesen. d'Eerste dan die ons voorkomt, noemt men dan gemeenlyk Testiculus Caninus, of Honds-kullekens. Dese wast met haar hoekige of kantige steel een voet hoog of hooger, en werd beblaad met breede, vry lange spits toeloopende, lyvige bladen. De bloemtjes zyn boven aan de steel aars-gewyse geschikt, bleek rood-purper ofte lyfverwig, gelykenende na een kapjen ofte open helmtjen, uit dewelke benedenwaarts een gesnippelt ofte slipagtig lapjen afhangt, het vel van een hond eenigsins ge- | |
| |
lykenende, ook bleek purper-verwig, dog met sommige donker purpere stiptjes of plekjes geteikend. De worteltjes zyn als twee nevens malkanderen gevoegde langwerpige raapjes, als twee klootjes, zynde het eene gemeenlyk wat harder en volder als het andere, zynde het eene wat gefronselt en in een gekrompen. Boven dese bolletjes heeft men eenige veselen, daar mede dit gewas sig in d'aarde vast hegt.
Een tweede soort van Honds-kullekens is d'eerste wel gelyk in bladen, maar zyn wat kleinder en smalder, vyf of ses in getal, waar van sommige om den steel wassen, die gemeenlyk een spanne lang is: de bloem-aare is korter, waar aan seer veel uit den witten purperagtige bloemtjes wassen, met veel purpere stipjes, en van binnen met veel donkeragtige kleine streeptjes ofte linitjes verciert, van maaksel een helmtjen ofte open kapjen vertoonende, uit yder schynt een klein geraamte ofte lighaamtjen, dat eenig viervoetig dier ofte manneken schynt te wesen, 't welk d'armen van een verspreid heeft, en de voeten van den anderen heeft gespert, en sonder hoofd, gelyk men Saturnus pleeg te verbeelden, syne kleine kinderkens in den mond hebbende, namelyk daar half uit hangende, en met den hoofde daar in schuilende. De wortelen zyn mede twee bolletjes, van groote als een note-muskaat, met sommige dikke veselen aan malkanderen en met deselvige aan den steel verbonden.
De derde Honds-kullekens heeft smalle, gestreepte, gevoorde, en geribde bladen; wast een spanne hoog; de bloemtjes komen op den top digt by een gedrongen en veele by malkanderen, van buiten violet-koleurig, trekkende na het donker-purper ofte peers, van binnen witagtig; de vorige anders gelyk, maar wat kleinder: de wortelen zyn mede als de voorige.
| |
| |
Een vierde is de derde van bloemen gelyk, maar de bladen zyn breeder, en met de tweede beter over een komende.
Een vyfde gelykend van bladen de tweede, maar groeid wel een voet hoog: d'aare is lang: de bloemtjes groenagtig en grasverwig, uit welke mede eenige slipagtigheid nederhangt ofte uitsteekt, maar is langwerpig en vierkant.
d'Eerste van de Testiculus Morionis, Sots-kullenkens ofte Sots-kapjes gesegt: het manneken heeft vyf of ses lange, breede, gladde, lyvige bladen, van boven met verscheide donker-purpere vlekjes verciert; van welke een ofte twee om den steel gemeenlyk wassen, welke een spanne hoog werd. De bloem-aare bestaat uit paarse bloemtjes, die nogtans ontrent haar middel witagtig zyn, aangenaam van reuk en gesigt; hebbende van agteren een afhangend hoorntjen, dat van de Ridder-sporen byna gelyk: van vooren hebben sy een kapjen met ooren aan de zyden, met een kammetjen daar boven op, gelykenende na een sots-kapjen, gapende open als een helmtjen. De wortelen zyn mede twee bolletjes, die boven aan den steel eenige veselen hebben.
Het wyfjen van de Sots-kapjes heeft wat smalder bladen, en wat meer geribt ofte gevoort. De bloemtjes gapen mede wyd open, en gelykenen mede na eenige wyd open staande kapjes; elk heeft een agter afhangend hoorntjen, maar de zyd-blaadjes, die d'oortjes met de kammetjes vertoonen, staan niet regt over ende, maar leggen soo digt op het kapjen van de bloem, dat men haar ter nauwer nood kan onderscheiden. De wortelen zyn mede veselen met twee bolletjes.
In dese Sots-kapjes heeft men nog vierderlei onderscheid. Want een soort heeft purperverwige bloemen, de swarte ofte blaauwe violen gelyk; in 't mid- | |
| |
den witagtiger, met sommige stippeltjes verciert; staan in eene aare veel en digte by malkanderen: en de steel is langer dan d'andere.
De tweede heeft bleek-roode bloemen, korter steeltjen en kleinder bladen.
Een derde heeft heele vermilioen-roode bloemen, in een korte aare digt by een gedrongen: ook zyn de bloemtjes wat kleinder dan d'andere: de bladen wat gestreept ofte geribt, meest alle over end staande, die de steel rontom besetten.
Een vierde is veel kleinder, heeft een korte steel, met vyf ofte ses kleine blaadjes: de bloemtjes en wasschen niet digte by malkanderen, wassende in een korte aare weinig in getal, en dese zyn wit uit den purper-blaauwen bleek, of verstorven rood en onliefelyk van reuk.
Een derde soort van Standel-kruid werd Boks-kullekens genaamt, ofte Testiculus Hirci, heeft breede, langwerpige, lyvige, effene en gladde bladen, grooter dan eenige van d'andere soorten. De steel wast anderhalven voet hoog, veeltyds met sommige bladen van onderen bewonden, en daar in byna verwart. De bloemtjes komen mede als in een aare veele by een, van reuk als een bok, gelykenende na een open staande helmtjen, uit welke een lang steertjen steekt, zynde een weinig gedraaid en omgewrongen, van koleur als den steel, met sommige purperagtige spikkeltjes ontrent daar sy aan den steel vast zyn geteekend. Het zaad is in langwerpige, gevoorde zaad-huisjes, zynde seer klein. De wortelen zyn wat grooter als de voorige.
Het vierde Standel-kruid zyn de Vosse-kullekens, Testiculus Serapias ofte Testiculus Vulpis genaamt, en dese is driederlei; d'eerste heeft bloemtjes als een Wywouter ofte Rombout. De tweede als een Wespe ofte horsel, die in groote ofte kleente somwy- | |
| |
len verscheelt. Maar de derde gelykend na een vlieg.
De Wywouters dan hebben twee of drie gladde, effene, breedagtige bladen; groeid ruim een spanne lang, met veele digt by een staande witte bloemtjes, de Wywouters met haar uitgesperde vleugels eenigsins gelykenende, te weeten van drie blaadjes gemaakt, zynde het eene bovenwaarts en d'andere twee aan de syden, verbeeldende de vleugels ofte wieken; benedenwaarts hangt 'er een langer en dunder blaadjen, waar in eenige soete stoffe is. De bloemtjes hangen met een wat omgekromt steeltjen aan de groote steel; de wortelen en veselen zyn mede als van d'andere soorten.
De tweede heeft vyf of ses lange, breedagtige en geribde bladen, sommige na d'aarde gebogen en sommige regt op staande. De steel is een spanne hoog, bewassen met vyf ofte ses veel-bladige bloemtjes, welker onderste blaadjen van maaksel en in syn swartagtige ofte donker bruine verstorven vuile verwe, een Wespe ofte Horsel schynt te verbeelden. De wortel bestaat mede uit twee ronde bolletjes. Van dese is nog een soort dat hooger schiet, en heeft bloemen, wiens bovenste blaadjes grooter zyn en witter, en een weinigjen rood purperverwig. Een ander heeft kleinder en groender bladen, en wast lager dan d'eerste.
De derde deser Vosse-kullekens heeft kleender en minder bladen, en een korter en dunder steel dan de tweede soort. Hier aan komen drie ofte vier bloemen, welkers drie bovenste blaadjes seer klein zyn, maar het vierde ofte onderste is langwerpiger, uit den donker-purperen swartagtig, ofte droevig-paars, evenwel min ofte meer geschakiert, gelykenende na een Vlieg. De wortel bestaat mede uit twee bolletjes.
| |
| |
Het alderkleinste Standel-kruid is het kleinste van allen van bladen, die groen en geribt zyn. De steel is dun en een palme hoog, aan welke kleine, witte, en aangenaam riekende bloemtjes wassen, alle geschikt en by een gevoegt, even of sy daar om gedraaid waren, wrongs-gewyse. De wortelen zyn mede twee langwerpige bolletjes. Somtyds wast het wat hooger en somtyds wat lager, na de verandering der plaats:
Sommige wassen op kleiagtige, waterige en grasige gronden, en andere op schrale: andere in de duin-valeijen, van waar sy wel in de hoven werden overgebragt. Sy bloeijen alle in het laatst van Lente, maar het alderkleinste tegens den Herfst.
Sy bestaan uit soete, sagte, buigsame en voedsame deeltjes: sy werden gebraden en gegeten. De wortel agt men goed om den lust tot byslapen te verwekken, als mede om de vrouwen en mannen vrugtbaar te maken, maar ik hebbe die uitwerkselen daar nooit in konnen vinden: ten desen einde werden de wortelen in suiker geconfyt en gegeten.
|
|