of seven, selden meer: yder deser is langer dan breed, spits-toeloopende en rontom getand, donker-groen, vast, en matig hard: gevreven zynde, hebben sy geen aangename reuk, en de smaak is wat grasagtig. De bloemtjes komen seer veel by een, kroontjes-gewyse, welriekende, dog byna als katte-pis. Sy zyn klein, uit den witten min ofte meer na den geelen hellende: bestaan uit vyf blaadjes, met weinig geele draadjes en nopjes; na het afvallen der bloemtjes volgen daar kleine, ronde, groene besien, die allenxkens rood en eindelyk swart en sappig werden, soet van smaak, hebbende eenig lang, plat en geelagtig zaad in zig. Sommige hebben wit-geele besien: andere roode besien, andere met groene besien, dog dese zyn niet gemeen. Nog is'er een soort, welkers bladen seer diep gesneden en gehakkelt zyn, welke maar by de liefhebbers te vinden is. Hare wortelen schieten vry diep in d'aarde met veele takkingen, gevende jaarlyks veele en seer hooge looten opwaarts.
Men sietse veel by de boere-huisen, aan de wallen, kanten van de slooten en weijen wassen. Sy zyn d'eerste en de laatste groen; sy hebben als geen botten, en soo de winter sagt is, altyd genegen uit te schieten, welke nieuwe scheuten dikwils wederom vervriesen. Sy bloeid in 't laatst van Lente, en geeft in de Herfst volkomen rype vrugt. Sy komt van haar eigen zaad seer weelderig voort; want ik hebbe in de tyd van vier ofte vyf jaren daar volkomen boomen met bloemen en besien van gehad.
Aangaande de Genees-kunde soo heeft men van desen boom byna alles wat men begeert: want de middel-bast en de jonge scheutjes ofte botten suiveren maag en darmen van onderen en van boven. De bloemen en besien doen sweeten; d'assche van het hout gebrand dood het suur, en doet wateren. De