Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 516]
| |
hebben breede, lange, dikke, rouwe, oneffene gerimpelde, witagtige bladen: maar daar is een soort met witte vlekken, ofte een ander die half gevlekt is: en nog een andere, welkers nieuw uitkomende bladen purperagtig zyn: alle staan sy op haar eigen steel. De bloemtjes zyn blaauw-purperverwig, selden wit, van gedaante als de doove netelen, staande yder in syn groen zaad-huisjen, langs de takjes: daarna volgt redelyk groot, rond en bruin zaad, zynde een, twee, drie of vier in een huisjen. De wortel is houtagtig, die zig in veele takjes en veselen verdeelt. De Edele is een kleender en tengerder heestertjen, van een voet hoog, hebbende mede fyne zyd-steelen, zynde de groote seer gelyk, maar is tengerder. De bladen zyn lang en smal, rouw en oneffen: maar eer de steeltjes in het blaadjen gaan, is aan beide zyden een blaadjen, gelyk als twee oortjes, en daarom mede Salvia auriculata genaamt, van dese heeft men'er mede die wit gevlekt zyn. De bloemtjes zyn als van de groote, die men mede selden wit siet. Men vindse alhier alleen in de kruid-hoven; blyvende des Winters over, en setten zig door de wortel voort. Sy bloeijen in de Somer. Sy zyn beide sterk van reuk, riekende na de kampher, welke uit dit gewas gehaalt kan werden: want als men den olie daar af met syn water overhaalt, en den olie afgeschept zynde, met een weinig van syn water, en soo bewaart werdende, bevind men in de grond de kampher. Dit gewas dan bestaat uit seer fyne oliagtige en doordringelyke deeltjes. Het is dienstig in alle slaap-siekten, lamheden, stuipen, vallende siekten, hoofd-swymel, pest, opgestopte stonden, slymige maag-sappen enz. Men kan de kooksels ofte uittreksels drinken: men kanse mede op wyn setten. Met het water gaat'er een fyne olie | |
[pagina 517]
| |
over. Uit de bloemen werd een conserf gemaakt. Voorts werd dit kruid in de keuken gebruikt, gekookt met groene erwten, of over gebraden aal gestrooit. |
|