als de roosen afvallen, in den Herfst tot langwerpige roode appeltjes werden, joopjes genaamt: onder de huid van dese appeltjes is een roode mergagtigheid, die wat suuragtig is, waar na van binnen een witte wolligheid gevonden werd, in welke eenige witte harde zaden gevonden werden. De steel van de rose-bloem is mede wat ruig, en vetagtig, door eenige gemagtigheid, welke daar uit-wasemt. De wortelen zyn houtagtig en hard, herwaarts en derwaarts sig verspreidende, waar uit veele nieuwe looten schieten.
1. De witte ofte tamme hof-rosen, schieten met hare takken veel hooger als de andere soorten, en dat wel twaalf en meer voeten hoog: de bloem is dubbeld, welkers buitenste bloem-bladen de grootste zyn, welke, allenxkens het middenpunt naderende, kleender en kleender werden: dese zyn aangenaam van reuk.
2. De bleek-roode rosen, Provinci-rosen genaamt, zyn van maaksel als de witte rosen, welkers takken korter zyn, en zyn mede welriekende.
3. De roode rosen, ofte bruin-roode rosen, ook Hollandse rosen genaamt, zyn de Provincie-rosen seer gelyk, maar wasschen gemeenelyk nog wel soo laag; de koleur is donker ofte bruin blinkend rood, en riekt sterker dan de voorige; van dese soort heeft men mede Rosen welkers bladen rood en wit gestreept zyn: aangenaam om te sien, dog selden geheel dubbelt.
4. Dese wast drie ofte vier voeten hoog; de bloemen zyn wel schoon rood, maar niet bruin-rood, die men, enkel zynde, vyf-bladig bevind; maar anders dubbeld ofte meerder-bladig, en welriekende.
5. De muskus rosen zyn van takken de wilde eenigsins gelyk; brengt kleinder roosjes, veele by een,