CCCCX. Hoofd-stuk. Raphanus Rusticanus, Meer-radys, Meer-edik, Mirix-wortel.
MEer-radys heeft groote, breede lange, spits toeloopende, rontom geschaarde, rimpelagtige, donker-groene bladen, soo groot als die van de tamme ofte wilde patientie, staande yder op syn eigen steel; de steel, die van tusschen beiden uitschiet, is wel twee ofte meer voeten hoog, maar is dun, teer, en getakt. Daar aan wasschen witte, kleine, vier-bladige bloemtjes, waar na kleine zaad-hauwtjes volgen. De wortel is dik, lang, uit den geelen wit, en scherp van smaak en reuk.
Sy wast wel in schaduwagtige en vogtige moeshoven, boomgaarden en weijen. Sy bloeid in de voortyd, alsoo de wortel des winters overblyft, en voort-teelt.
De wortel werd geraspt en gegeten in saucen over vleis en visch. Synde niet alleen scherp, maar byt, terwylen sy geraspt werd, tot tranens toe in d'oogen: daarom is sy vlug en doordringend van deelen. Sy zyn dienstig in scheurbuikige, slymige lighamen, om die taaije vogten te doorsnyden, beweeglyk en vloeibaar te maken. Men setse daarom op wyn met eenige andere scheurbuiks middelen: men haalt daar mede een geest van: al wat hier van gemaakt werd is mede dienstig om wel te wateren.