CCCCIV. Hoofd-stuk. Ranunculus, Hanevoet, Boter-bloem, enz.
DAar zyn verscheide soorten en by-soorten van Hanevoet, waar van wy eenige sullen te berde brengen. d'Eerste is de tamme, ofte Hanevoet die in de hoven wast, en dese heeft donker-groene bladen, rontom de kanten met veele kervingen doorsneden, die dan wederom in verscheide deelen gekorven zyn, vertoonende yder blad als in drie ofte vyf voorname deelen gekloven, van welker sommige eenige witte vlekken vertoonen, en dese staan yder op haar eigen steel: de struik is rond, eenigsins ruig en hairig, waar van sommige ter aarden neder buigen, en hier en daar uit yder lid veseltjes in d'aarde schieten, om nieuwe planten te maken: en dese struikjes wassen wel een voet hoog en hooger. Op de toppen komen schoone goud-geele, blinkende, en vyf-bladige bloemtjes, hebbende in het midden eenige geele draadjes en nopjes, na welker afvallinge ronde, ruige bolletjes volgen, bestaande uit veele zaden. De wortelen zyn wit, dun, en veselig.
Sommige deser soorten hebben dubbele bloemtjes; ook zyn sommige niet ruig ofte hairig, maar kaal en glad; ook wassen sy wel twee voeten hoog, en regt overeind staande.
Sy werden, uitgenomen de dubbele, veeltyds in de wei-landen gevonden, als mede langs de wegen, schaduwagtige en vogtige plaatsen. Het bloeid van Mei-maand af de meeste Somer door.
De deeltjes van de wortel zyn doordringend en blaar-trekkend, gelyk de Spaanse vliegen: het kooksel van de bladen verdryft allenxkens de sproeten, daar mede gewassen.